Ik wil het hebben over de focus op werk binnen de Participatiewet. Of eigenlijk: over het ontbreken daarvan. Ik loop al heel wat jaren mee en de afgelopen decennia is vanuit een reeks aan wetten geprobeerd mensen vanuit de bijstand aan het werk te krijgen.
Ik wil het hebben over de focus op werk binnen de Participatiewet. Of eigenlijk: over het ontbreken daarvan. Ik loop al heel wat jaren mee en de afgelopen decennia is vanuit een reeks aan wetten geprobeerd mensen vanuit de bijstand aan het werk te krijgen.
Begin jaren negentig van de vorige eeuw hadden we grosso modo te maken met de Rijksgroepregeling Werkloze Werknemers (voor mensen die aan het werk moesten) en de Algemene Bijstandswet (mensen die dat niet hoefden). Het was naar mijn gevoel vooral de tijd van de heroriënteringsgesprekken, (schijn)verlatingen en ‘tandenborstels tellen’. Later zouden we het verwijt krijgen dat we niets controleerden en niets aan doelmatigheid deden. De focus op werk ontbrak nog volledig. Commissies als Doelman-Pell en Van der Zwan lieten geen spaan heel van de uitvoering; er kwam een nieuwe Algemene bijstandswet (Abw).
Met die nieuwe Abw, die in 1996 in werking trad, zou wettelijk gezien alles anders worden. De focus op werk was geboren. Iemand die een beroep deed op bijstand moest zo snel mogelijk weer in zijn eigen onderhoud voorzien, bij voorkeur met werk bij een reguliere werkgever. Lukte dat nog niet, dan waren er re-integratietrajecten of gesubsidieerde arbeid. Hiervoor stonden de Wet inschakeling werkzoekenden, de Melkertregeling, de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, de basisdienstverlening van arbeidsvoorziening en (voor de 86 grootste gemeenten) de zogenaamde G86-middelen ter beschikking. De beste weg naar passend werk was de kortste.