Als je ruim 25 jaar in het Openbaar Bestuur werkt, waarvan bijna 10 jaar als burgemeester, raak je niet zo snel meer van ‘het padje’. Dan heb je al heel wat trends en moderniteiten in het maatschappelijke veld voorbij zien komen. Ik herinner me bijvoorbeeld de entree van de ‘sociale vernieuwing’, het vermeende toverwoord voor vrijwel alle maatschappelijke kwalen. Ook de ‘prachtwijken’, ‘voorrangsgebieden’, ‘sociale cohesie’ en de ‘zelfhulpbeweging’ trokken voorbij.
Als je ruim 25 jaar in het Openbaar Bestuur werkt, waarvan bijna 10 jaar als burgemeester, raak je niet zo snel meer van ‘het padje’. Dan heb je al heel wat trends en moderniteiten in het maatschappelijke veld voorbij zien komen. Ik herinner me bijvoorbeeld de entree van de ‘sociale vernieuwing’, het vermeende toverwoord voor vrijwel alle maatschappelijke kwalen. Ook de ‘prachtwijken’, ‘voorrangsgebieden’, ‘sociale cohesie’ en de ‘zelfhulpbeweging’ trokken voorbij.
Van de term participatie werd ik dan ook niet direct warm. Het zou vast weer gepaard gaan met een hoop bravoure, weer een nieuw ‘paradigma’. ‘Overheidsparticipatie’ in plaats van ‘burgerparticipatie’, het ging nu om burgers ‘vroegtijdig meenemen’. Tja.
Mijn scepsis was in zoverre gerechtvaardigd dat er niets nieuws onder de zon was. Al in 1974 sprak het Sociaal Cultureel Planbureau over het ideaal van een participatiemaatschappij. Minister Kok had het in 1991 over de participatiesamenleving. De illustere minister Dales gebruikte die term overigens al een jaar eerder. Opeenvolgende bewindslieden gebruiken het begrip term verschillend. Als Rutte in 2013 de term laat vallen in de Troonrede, worden er, niet geheel ten onrechte, Kamervragen gesteld over de inhoud. En die vaagheid duurt voort. Desondanks heeft het begrip ‘participatie’ verrassend goed wortel geschoten in de maatschappij. Dat bewijst ook de recente publicatie ‘Pionieren in participatieland’, die Berenschot schreef, in opdracht van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters.