‘Participatie op gelijke voet’ is het doel van de Wmo en het VN-verdrag. De wijk is een belangrijke plek om dit vorm te geven. Er wordt dus veel verwacht van de wijk als plek, bijvoorbeeld bij sociale inclusie van mensen met een beperking. Maar draagt al het beleid daar wel aan bij?
Het bevorderen van sociale inclusie van mensen met een beperking is een complex vraagstuk. Professionals uit de welzijnssector, de gehandicaptensector en de geestelijke gezondheidssector dienen samen te werken om sociale inclusie te bevorderen, maar hebben verschillende oriëntaties die lastig te combineren zijn. De welzijnssector kent vooral groepsgerichte aanpakken, terwijl zorginstellingen individugericht werken. Waar het voorheen gebruikelijk was dat mensen met een beperking aan aparte voorzieningen deelnamen, wordt nu verwacht dat ze aan reguliere voorzieningen deelnemen, zoals aan activiteiten in wijkcentra. Tegelijkertijd wordt gestimuleerd dat mensen met een beperking zo veel mogelijk zelfstandig wonen in de wijk. Bij participatie op gelijke voet is het ook van belang dat wijkbewoners met een beperking kunnen participeren in inspraak op het gebied van wonen in de wijk, zoals huurdersbelangenorganisaties of wijkraden. Dit vraagt een omslag van alle betrokkenen.
Sociale inclusie heeft dus niet alleen betrekking op degene die ondersteuning ontvangt, maar op iedere burger die deel uitmaakt van de samenleving. Van hen wordt namelijk gevraagd dat ze ruimte maken voor participatie op gelijke voet. Verschillende factoren aan de kant van de samenleving, of de context, zijn van invloed op het ruimte maken voor participatie op gelijke voet, oftewel sociale inclusie. Denk daarbij aan beeldvorming ten aanzien van mensen met een beperking en beleid of wetgeving. De resultaten van het promotieonderzoek ‘Sociale verbinding in de wijk’ tonen de mogelijkheden voor sociale inclusie in de wijk, voor wijkbewoners met een beperking.1