Wat helpt je bij het vinden van werk: verplichtingen, leerdoelen, of autonomie?

Door: Marloes Lammers, Suzanne Lagerveld en Sabine Knook, kennisadviseurs bij UWV

Verplicht solliciteren, werkt dat eigenlijk wel?

Als je een WW-uitkering hebt, dan moet je wettelijk aan bepaalde verplichtingen voldoen. Zoals de inspanningsplicht: dat houdt in dat je voldoende je best moet doen om werk te vinden. Het UWV beoordeelt of de inspanningen van een WW-gerechtigde voldoende zijn. Hierbij hanteert het UWV in principe een ondergrens van vier sollicitatieactiviteiten per vier weken: de sollicitatieplicht. Deze ‘4x4’-eis is inmiddels een begrip binnen de WW. Iedereen die een WW-uitkering krijgt moet voldoen aan die 4x4-verplichting, tenzij er een vrijstelling of ontheffing is gegeven door de adviseur werk.

Adviseurs werk van het UWV geven aan dat zij de huidige sollicitatieplicht niet altijd zinvol vinden. Bijvoorbeeld voor (oude) WW-gerechtigden met een lage kans op werk, WW-gerechtigden die nog niet ‘werkfit’ zijn voor WW-gerechtigden die al een baan in het vooruitzicht hebben. Waarom zouden zij verplicht moeten solliciteren? Bovendien is de huidige ‘4x4’ vooral gericht op het aantal sollicitatieactiviteiten, terwijl juist ook de kwaliteit van de sollicitatieactiviteiten ertoe doet. Tot slot werkt zo’n opgelegde plicht niet per se motiverend. Persoonlijke begeleiding en kijken welke afspraken daarbij helpen, levert misschien wel meer op.

Of en hoe een sollicitatieplicht bijdraagt aan meer mensen die werk vinden, weten we niet precies. Daarom onderzoeken het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het UWV of de huidige ‘4x4’ wel de beste manier is om de inspanningsplicht vorm te geven. De inzichten uit het onderzoek kunnen we gebruiken bij het inrichten van nieuw beleid én de dienstverlening van het UWV. Met als doel om mensen sneller en duurzaam uit de WW te helpen.

Een grootschalig onderzoek onder meer dan 100.000 WW-gerechtigden vanaf 2025

Aan het onderzoek doen ruim 100.000 WW-gerechtigden mee. Mensen die vanaf 2025 instromen in de WW krijgen te maken met één van drie varianten van de inspanningsplicht:

1. Status Quo (huidige werkwijze)

De standaard verplichting van vier sollicitatieactiviteiten per vier weken en de handhaving hierop. Elke WW-gerechtigde moet in principe iedere vier weken sollicitatieactiviteiten doorgeven in een geautomatiseerd systeem. Heb je een relatief lage kans om snel weer werk te vinden? Dan krijg je binnen twee maanden na start van de WW-uitkering een persoonlijk gesprek met de adviseur werk van UWV. Anders kan het wel zes maanden duren voordat je een eerste gesprek hebt. Aannemen van passend werk en verschijnen op gesprekken met de adviseur werk zijn verplicht;

2. Eigen initiatief

Werk zoeken zónder inspanningsplicht. Je mag zelf bepalen hoe vaak en op welke manier je naar werk zoekt, en welk werk je al dan niet aanneemt. Het UWV controleert dus ook niet op de inspanningsplicht. Het UWV blijft wel de reguliere dienstverlening aanbieden. Maar je bent niet verplicht om hier gebruik van te maken. De adviseur stelt zich op als een coach. Hij probeert de WW-gerechtigde intrinsiek te motiveren, zonder enkele dwang of drang;

3. Individuele afspraken

Geen standaard sollicitatieverplichting, maar samen met het UWV individuele afspraken maken over zinvolle sollicitatieactiviteiten. Om deze afspraken te kunnen maken, spreekt het UWV álle WW-gerechtigden binnen twee maanden na start van de WW-uitkering. Het UWV vraagt je om zelf na te denken over wat je zou willen leren en wat je zou helpen bij het zoeken naar werk. Hiervoor maak je een persoonlijk plan. De inspanningsplicht blijft gelden: het UWV checkt de kwaliteit en het aantal sollicitatieactiviteiten uit het persoonlijk plan. De adviseur stelt zich op als coach.

Alle Werkbedrijf-vestigingen van UWV gaan vanaf 2025 aan de slag met dit onderzoek. Iedere vestiging voert de varianten ‘status quo ‘ en ‘eigen initiatief’ uit. Ongeveer één op de drie vestigingen doet daarnaast de variant ‘individuele afspraken’. Deze wordt uitgevoerd door adviseurs werk die specifiek alleen deze variant uitvoeren. Zij krijgen daar een speciale training voor.

Waarop worden de verschillende varianten beoordeeld?

De resultaten die de verschillende varianten opleveren houden we nauwlettend in de gaten. We kijken in ieder geval naar:

  • De inzet van dienstverlening in de verschillende varianten
  • De uitstroom uit de uitkering, naar werk
  • De opbrengsten van de dienstverlening versus de kosten
  • De persoonlijke beleving en het gedrag van cliënten
  • Uitvoerbaarheid voor UWV(-medewerkers)
  • Vanaf september 2024 zijn drie Werkbedrijf-vestigingen al aan de slag met de drie varianten, in de vorm van een pilot. Het doel van de pilot is om eventuele knelpunten op te lossen vóórdat het experiment vanaf 2025 landelijk wordt uitgerold onder een groot aantal WW-gerechtigden.

    Hoe raakt dit UWV-experiment de gemeenten?

    Bij WW-gerechtigden die eerder werkten bij een werkgever die loonkostensubsidie voor hen ontving (hierna: een LKS’er) is de gemeente verantwoordelijk voor de ondersteuning naar werk, en niet het UWV.

    Wanneer het UWV een LKS’er doorverwijst naar de gemeente voor hulp bij re-integratie, dan informeert het UWV de gemeente over de onderzoeksgroep waarin de werkzoekende is ingedeeld.

    Meer weten?

    Om dit experiment mogelijk te kunnen maken was een tijdelijke wetswijziging nodig. Meer informatie hierover is te vinden via: Staatsblad 2024, 130 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl).

    Kabinetsvoornemens armoede; klein bier

    De Landelijke Armoedecoalitie is onlangs door het Nibud bijgepraat over de effecten van het kabinetsbeleid op het inkomen van diverse groepen. Dat was wel nodig omdat het ondoenlijk is om die uitkomsten zelf te berekenen. Als je de cijfers op een rijtje ziet dan praten we, zoals dat in sportkantines wordt omschreven, over ‘klein bier’. Wie schiet er nu eigenlijk wat mee op? Zeker als vanuit het perspectief van armoede en schulden wordt gekeken dan moeten we helaas vaststellen dat het weinig soelaas zal bieden voor mensen die dagelijks met de problematiek van armoede te maken hebben.

    Door: Jan van Leijenhorst, voorzitter Landelijke Armoedecoalitie

    Op de Internationale dag voor de uitroeiing van armoede - 17 oktober - maken mensen wereldwijd een vuist tegen armoede en uitsluiting. Dat gebeurt ook in Nederland, in steden en dorpen, in de Randstad en op het platteland, want armoede is overal. Precies op die dag wordt in de Tweede Kamer het debat gevoerd over armoede en schulden.

    Het kabinet stelt in het regeerprogramma dat het werk wil maken van het herstellen van vertrouwen, zekerheid wil bieden, oog heeft voor de menselijke maat en volop erkent dat het huidige stelsel ontoereikend is. Daar zijn we als Armoedecoalitie blij mee. Het kabinet geeft aan de basis voor het inkomen goed te willen regelen, zodat mensen niet afhankelijk zijn van gemeentelijke minimaregelingen. Daarmee in tegenspraak handhaaft het kabinet tegelijkertijd de status quo met de door haar voorgenomen maatregelen. Het aantal mensen in armoede zal hierdoor niet of nauwelijks afnemen, zie de doorrekening van het Centraal Plan Bureau. Voor de vele mensen die op of onder de armoedegrens leven verbetert er bijna niets omdat de investeringen grotendeels teniet gedaan worden door kostenstijgingen. Ook de koopkrachtberekeningen van het Nibud laten zien dat, ondanks lichte koopkrachtstijgingen, de aangekondigde maatregelen weinig verschil brengen in de portemonnee van huishoudens met lage(re) inkomens.

    De armoedecoalitie heeft drie grote zorgen; op de eerste plaats geven cijfers van het CBS aan dat het aantal mensen met problematische schulden stijgt. 726.000 mensen verkeren in die positie. Het aantal mensen dat de zorgverzekeringspremie niet meer kan betalen stijgt en tot slot zien wij niet dat er structureel een verbetering in het verschiet ligt. Het kabinet haalt eigenlijk de voet van het gaspedaal rond bestaanszekerheid. Dat betekent dat het voor de betrokkenen en de financiële hulpverleners dweilen met de kraan open blijft. Terwijl een eigen rapport van de rijksoverheid klinkklaar laat zien dat schulden de maatschappij minstens 8,5 miljard euro per jaar kosten (IBO 2024).

    Wij hebben de Kamerleden opgeroepen een aantal maatregelen te nemen met als belangrijkste stap het onverkort uitvoeren van de adviezen van de Commissie Sociaal Minimum (2023) en het zo spoedig mogelijk uitvoeren van de adviezen uit het IBO-rapport (2024). Dat zet echt zoden aan de dijk. Daarnaast blijkt uit een evaluatie in Utrecht dat het afschaffen van de kostendelersnorm positieve resultaten heeft. Het leidt tot veel minder geldstress, voorkomt dakloosheid en grijs wonen en maakt omzien naar elkaar beter mogelijk. Belangrijk punt vormen de woonlasten en dat vraagt ook aandacht. Er zijn in de corporatiesector goede stappen gezet om de betaalbaarheid van het huren te verbeteren. De maximale huurverhoging voor 2025 lijkt echter door met name de kostenverhogingen, uit te gaan komen op 6,1%. Dat is voor veel mensen, na de hoge huurverhoging van dit jaar van maximaal 5,6%, een grote zorg. Daarom roepen wij partijen op om goede afspraken te maken bij de herijking van de prestatieafspraken om te komen tot een matiging in de jaarlijkse huurverhoging.

    Wanneer aan deze punten passende invulling wordt gegeven kunnen we in plaats van ‘klein bier’ het hebben over echt positieve effecten voor een grote groep mensen.


    Huilend van blijdschap belde Elizabeth (22) haar moeder op. Haar schuld van 56.000 euro was eindelijk opgelost door een jongerencoach, gespecialiseerd in hulp bij schulden. De coach helpt haar haar woning te behouden, vraagt noodfondsen aan, zorgt ervoor dat ze weer zorgtoeslag ontvangt als ze –ten onrechte– geen nieuwe bankrekening kan openen. Bij de Belastingdienst pleit hij met succes voor een regeling voor haar schuld


    Eenzaamheid dood(t)gewoon

    Het lijkt misschien een bizarre kop boven deze tekst. Deze geeft de twee kanten van eenzaamheid echter goed weer. Het is werkelijk zo dat langdurende eenzaamheid zulke ernstige gevolgen voor ons heeft dat we daardoor eerder doodgaan. Dus eenzaamheid doodt ons dan gewoon. Tegelijkertijd is eenzaamheid doodgewoon, een gevoel dat iedereen wel eens heeft. Eenzaamheid is ingewikkelder én gewoner dan de meeste mensen denken.

    door Annet Gijsman

    Wanneer mensen tijdens een workshop terugdenken aan een moment waarop ze zich eenzaam voelden, vraag ik vaak hoe dat voelde. De antwoorden lopen behoorlijk uiteen: onbegrepen of verkeerd begrepen, in de steek gelaten of verlaten, afgewezen of gepest, leeg of afgesloten, niet gewaardeerd, niet geliefd, nutteloos. Iedereen kent deze pijnlijke gevoelens. Op het moment dat je het voelt, gebeurt er iets in je zenuwstelsel. Daardoor neem je de gezichtsuitdrukking van andere mensen negatiever waar, je ervaart stress en je hebt de neiging je terug te trekken, te bevriezen of te vechten.

    Ons stresssysteem is een ‘oude’ reactie op gevaar. Bij gevoelens van eenzaamheid speelt nog een andere ‘oude’ reactie. Mensen hebben het zenuwstelsel van groepsdieren. We zijn ‘gemaakt’ om samen te leven. Zonder anderen kon je als rondtrekkende jager-verzamelaar niet overleven. Verstoten worden uit de groep was levensgevaarlijk. Dus als er iets misgaat in het contact met anderen, trekt ons zenuwstelsel aan de rem. Het is tijd om te herstellen, na te denken over wat er is gebeurd, naar je gevoelens te luisteren en te kijken hoe je weer in contact kunt komen. Dat is niet altijd gemakkelijk.

    Wanneer je een verandering in je vaste ontmoetingspatronen meemaakt, bijvoorbeeld doordat je verhuist of zelfs moet vluchten, een baan verlaat, een eerste kindje krijgt of iemand verliest, kun je niet zo snel herstellen. Onze hersenen hebben tijd nodig. Je bent ineens niet meer de vriend(in) of het gezinslid van iemand, niet meer de medewerker van je oude werkplek, of je kunt als jonge ouder niet langer leven zoals daarvoor. Je identiteit verandert. Eenzaamheid is dan een normale reactie. Ik vind het heel belangrijk dat we allemaal over die doodgewone kant van eenzaamheid kunnen praten. Net zoals je blij, boos of verdrietig kunt zijn, kun je je eenzaam voelen. Daar is niets mis mee. Het is zelfs goed als je je er bewust van bent, want dan kun je er iets aan doen.

    Wanneer wordt die doodgewone eenzaamheid nu problematisch (doodt gewoon)? Dit heeft te maken met hoelang iemand er last van blijft houden. Illustratief is wat er gebeurde rond de maatregelen tegen de verspreiding van covid. De patronen van sociaal contact veranderden voor vrijwel iedereen. De situaties waarin mensen zich bevonden verschilden wel enorm, net als de mogelijkheden om oplossingen te vinden én de behoefte aan sociale verbinding. Hoe die behoefte aan contact met andere mensen eruitziet, verschilt per persoon en per levensfase. Jonge mensen die zich net losmaken van hun ouderlijk huis of een andere vertrouwde woonvorm, hebben bijvoorbeeld gemiddeld meer behoefte aan het ontmoeten van (nieuwe) vrienden. Zeker als ze ook de overgang maken van een relatief beschermde schoolomgeving naar een nieuwe onderwijs- of werksituatie.

    In de coronatijd hadden of vonden sommige mensen mogelijkheden om met vrienden of familie samen te zijn. Sommige jongeren woonden bijvoorbeeld samen, bleven feestjes vieren, of kozen stille routes of bleven slapen om de avondklok te vermijden. Anderen waren voorzichtiger omdat ze zich kwetsbaar voelden voor besmetting of bezorgd waren voor mensen in hun omgeving. Veel mensen moesten zelfs in isolatie! Samengevat gaat het erom dat de één haar persoonlijke behoefte aan verbinding met andere mensen (enigszins) kon vervullen terwijl de ander die mogelijkheid niet had of niet kon vinden. Met het risico van langdurende eenzaamheid!

    Eenzaamheid is het fysiek ervaren tekort aan betekenisvolle verbindingen met andere mensen. Als je je eenzaam voelt, verandert er iets in je hersenen. Op een scan ziet het eruit als pijn. Als dit weer herstelt, is er niets aan de hand. Als het door omstandigheden niet lukt om nieuwe patronen van sociaal contact in je leven te weven, kan de hersenverandering zich vastzetten.

    Na een half jaar kan het al vastzitten en dat heeft hele vervelende gevolgen. Zowel voor je lichamelijke gezondheid als je sociale leven. Zo verminderen je cognitieve vaardigheden, heb je (haast) geen plezier meer in contact met mensen, heb je moeite om goed te begrijpen wat iemand bedoelt en interpreteer je het negatiever, of heb je het gevoel er niet bij te horen. Dit noemen we de negatieve spiraal van eenzaamheid: de gevolgen van eenzaamheid verergeren het probleem. Het mag duidelijk zijn dat we dat moeten voorkómen! Zit je zelf (bijna) in die neerwaartse spiraal? Zoek dan goede hulp.

    Week tegen Eenzaamheid

    De Week tegen Eenzaamheid wordt in het kader van het actieprogramma Eén tegen eenzaamheid georganiseerd door het ministerie van VWS. De week vindt plaats van 26 september t/m 2 oktober 2024.


    Noten:

  • Cacioppo & William Patrick, John T.: 'Loneliness, Human Nature and the Need for Social Connection'
  • Rijks, Jeannette: 'De Eenzaamheidsparadox'
  • Bridges, William: 'Transitions, Making Sense of Life’s Changes'
  • Taal is vanzelfsprekend, toch?

    Door: Henrike Rutten Senior Consulent MEE Zuid-Limburg

    In deze week van Lezen en Schrijven neem ik even een momentje om stil te staan bij wat taal voor mij betekent. Taal is voor mij iets vanzelfsprekends. Woorden vloeien als vanzelf uit mijn mond. Het schrijven van mails en notities is dagelijkse kost. Datzelfde geldt ook voor het lezen van beleidsstukken en onderzoeken. En in mijn vrije tijd vind ik het heerlijk om te ontspannen met een goed boek.

    We gebruiken taal iedere dag bij alles wat we doen. Vaak zonder erover na te denken. Daarin zit de veronderstelling verborgen dat de ander ons wel begrijpt. Als we met elkaar in gesprek zijn, kunnen we snel corrigeren en aanvullen als duidelijk is dat de ander iets niet begrijpt. Bij geschreven taal is dat een ander verhaal.

    Hoe ingewikkeld taal kan zijn, ervaar ik steeds weer als ik een meeleesgroep coach. Een meeleesgroep is een groep burgers met een diverse achtergrond. Dat zijn bijvoorbeeld taalambassadeurs van Stichting ABC, mensen met een licht verstandelijk beperking of een niet aangeboren hersenletsel en mensen voor wie Nederlands niet hun moedertaal is. Voor hen is taal veel minder vanzelfsprekend. Of misschien moet ik zeggen begrijpelijke taal.  Een meeleesgroep leest brieven en teksten van een gemeente of andere instantie en geeft tops en tips. Doel is om de begrijpelijkheid van informatie te verbeteren, zodat meer mensen na het lezen van informatie weten wat van hen verwacht wordt. Ruim 2,5 miljoen Nederlanders tussen de 16 en 65 jaar zijn immers laaggeletterd en hebben moeite met lezen en schrijven.

    Het is elke keer weer boeiend om te ervaren wat tekst met mensen doet. Hoe groot het verschil kan zijn tussen de bedoeling van de schrijver en de interpretatie van de lezer. We lezen de teksten altijd ter plekke samen. Ik krijg ze van tevoren ter voorbereiding. Vaak zie ik hoe hard de schrijver gewerkt heeft om tekst begrijpelijk en aantrekkelijk te maken. Goed gedaan! Daar kan de meeleesgroep snel doorheen, denk ik dan. Keer op keer loopt het dan toch anders dan verwacht. Dan lezen de meelezers hele andere dingen dan ik. Wonderlijk. Boeiend. Hoe kan het dat ik daar overheen lees?

    Het gaat niet alleen over moeilijke woorden of lange zinnen. Het gaat vooral over wat het doel is van een tekst? Wat is de boodschap? Wat is de context? Wat verwacht de schrijver van de lezer?

    Opvallend hoeveel woorden we gebruiken die niets zeggen of niets toevoegen. Hoe vaak er sprake is van een onlogische opbouw, plaatjes die niks toevoegen of onduidelijk zijn en kleine lettertjes. Blijkbaar is het vanzelfsprekend om meer aandacht te besteden aan de verpakking dan aan de boodschap.

    Dan realiseer ik me weer dat mijn rugzak een hele andere is dan die van de meelezers. Hoe belangrijk ervaring en context zijn. Hoeveel informatie ik zelf onbewust aan een tekst toevoeg. Hoeveel ik denk te begrijpen op basis van veronderstellingen en aannames en dat veel wollig taalgebruik voor mij vanzelfsprekend is. Of dat het vanzelfsprekend is om daar doorheen te lezen. Maar dat is niet vanzelfsprekend voor iedereen. Wat een verrijking dat de meeleesgroepen in mijn leven zijn gekomen. Wat een mooi en leuk leerproces. Steeds opnieuw bewust worden van mijn eigen aannames als het om taal gaat. Stapje voor stapje leer ik bij. Het is nog een lange weg om begrijpelijke informatie vanzelfsprekend te maken. Maar wat fantastisch om daar samen met de meeleesgroepen een bijdrage aan te leveren.

    Meeleesgroepen
    Op dit moment zijn er actieve meeleesgroepen bij de gemeente Heerlen, gemeente Landgraaf, gemeente Sittard-Geleen en gemeente Stein. De gemeente is opdrachtgever. De groepen bestaan uit 6-10 deelnemers. De groepen komen 2-7x per jaar bij elkaar. Per bijeenkomst worden gemiddeld 2 teksten/brieven gelezen. MEE Zuid-Limburg werft in samenwerking met de opdrachtgever deelnemers via de cliëntondersteuners van MEE en diverse contacten in de gemeente en regio. Het streven is om met name burgers uit de eigen gemeente in te zetten. MEE Zuid-Limburg coacht de meeleesgroep, organiseert de bijeenkomsten en heeft daarnaast ook zijn eigen interne meeleesgroep.

    Uitkeren of investeren

    Door: Jos Verhoeven, algemeen directeur van maatschappelijk investeerder Start Foundation. Op 10 oktober a.s. organiseert Start Foundation i.s.m. Hogeschool Utrecht een openbaar college in Utrecht.

    ‘Een groot deel van de mensen in de banenafspraak heeft zodanige beperkingen dat er twijfels bestaan of zij wel een reële kans op regulier werk hebben. Mogelijk zijn zij beter op hun plek in andere vormen van participatie,’ schrijft de Arbeidsinspectie in juli: ‘Op papier arbeidsvermogen, in de praktijk geen kans op werk.’ Diezelfde observatie zou je kunnen doen bij mensen die na een jarenlange gevangenisstraf weer terugkeren in de samenleving. Of de grote groep mensen die al jarenlang in de bijstand ‘gevangen’ zit. De markt zit niet te wachten op deze mensen en het alternatief is al dan niet met een uitkering plaatsnemen op de bank.

    Andere vormen van participatie bedachten Ton Wilthagen van de universiteit Tilburg en ik toen wij ons idee van een zogeheten parallelle arbeidsmarkt schetsten. Werk zat, constateerden wij. In de samenleving liggen genoeg uitdagingen op gebied van armoede- en eenzaamheidsbestrijding, zorg, klimaataanpassingen, circulariteit, enzovoorts. Daarin kunnen we banen creëren voor mensen die niet top-productief zijn, over een uitgebreide competentielijst beschikken en de juiste werkervaring hebben. Dan moet wel de klassieke winst- en verliesrekening overboord. Kosten en baten moeten dan langs een maatschappelijk meetlat gelegd worden om een reëel beeld te krijgen. En we moeten af van die vreselijke vinkjescultuur die haaks staat op werkelijke inclusie. Door het woud aan regelingen worden mensen nu ingedeeld in hokjes. Je bent bijvoorbeeld blind, maar past niet in het doelgroepenregister of telt niet mee voor het keurmerk van de Prestatieladder Sociaal Ondernemen (PSO).

    Tom Wilthagen en ik wilden een simpele tweedeling te maken. Je kunt direct of binnen afzienbare tijd terecht op de reguliere arbeidsmarkt of je bent (vooralsnog) kansloos om daarop terecht te komen. En als dat laatste het geval is, krijg je niet een uitkering, maar een baanaanbod naar keuze en vermogen. Wij wilden nieuwe bedrijven helpen oprichten waar maatschappelijk waardevol werk verricht werd en iedereen een kans kreeg. Dat vereiste de nodige lenigheid bij alle partijen. We wilden immers dat de uitkering ingezet werd als looncomponent en bedrijven actief mee zouden werken: dat subsidies voor klimaatmaatregelen gekoppeld werden aan nieuwe werkvormen; dat bepaalde vormen van vrijwilligerswerk omgekat worden naar betaald werk; dat geldstromen gebundeld zouden worden. Kortom, systemische veranderingen realiseren om dit mogelijk te maken.    

    Die reis is niet ten einde, maar de materie bleek taai. Veel urgentie bij partijen bespeurden we niet. Juridische belemmeringen doken op. Lenigheid in de omgang met bestaande wet- en regelgeving was soms ver te zoeken. Gelukkig waren er wel hoopvolle pioniers die mooie dingen neerzetten. We zullen ons idee van de parallelle arbeidsmarkt verder toelichten tijdens een college op 10 oktober op de Hogeschool Utrecht, en we nodigen iedereen uit om daar een bijdrage aan te leveren. Omdat we geloven dat mensen in welke vorm dan ook en met welk vermogen dan ook graag actief zijn en een eigen inkomen verdienen. En omdat het loont. “Investeer in mensen die het nodig hebben, zo’n investering betaalt zich na zes tot zeven jaar uit. Dat gaat dus sneller dan zonnepanelen,”aldus Lex Burdorf, hoofd van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC in Rotterdam.  Aanmelden voor het college kan via deze link.

    In het vierde nummer van Sociaal Bestek schrijft Jos Verhoeven ook een artikel over de parallelle arbeidsmarkt. Het nieuwe nummer verschijnt donderdag 12 september.

    Inclusie of illusie

    Door: Aart van der Gaag, tot voor kort het boegbeeld van de banenafspraak voor het bedrijfsleven. Momenteel schrijft hij een boek over zijn ervaringen op de arbeidsmarkt.

    Je kan wel weg zijn als boegbeeld van de banenafspraak, maar dat betekent niet dat je niet meer betrokken hoeft te zijn. Ik zit me hier op mijn vakantieadres ontzettend op te winden over een kop in de Volkskrant. ‘Overheid en bedrijfsleven falen bij banenafspraak’ staat er.

    Wat een kortzichtige koppenmaker. Het – op zich genuanceerde – artikel heeft namelijk betrekking op een voortreffelijk rapport van de Arbeidsinspectie.[1] Wat blijkt? Eindelijk is door een onafhankelijke instantie bewezen dat de kandidaten ‘op’ zijn. Zo'n 140.000 van de 265.000 mensen in het doelgroepregister zijn aan het werk. Circa 95.000 kunnen niet werken. Dus er blijven nog 30.000 te bemiddelen mensen over. Dat lijkt veel, maar is heel weinig. Per jaar moet je namelijk 15.000 plekken invullen. Zoals iedereen met verstand van plaatsingen weet: twee kandidaten per plek is te weinig.

    Ten eerste weten gemeenten en de UWV ook van deze 30.000 mensen niet veel. Ten tweede is dit een landelijk aantal, dus deze mensen wonen verspreid over het hele land. Ten slotte hebben de 30.000 mensen die – naar wat we nu weten – in principe aan het werk zouden kunnen ieder hun eigen vaardigheden en wensen, die niet per se bij het banenaanbod in hun regio passen. De één is geschikt voor werk in de horeca, de ander voor een beleidsfunctie. Vandaar dat er een vuistregel geldt dat er 10 kandidaten met de geschikte vaardigheden nodig zijn per vacature. Pas dan heb je kans op een echt succesvolle match.

    Daarom kom ik op basis van dit rapport tot de conclusie dat het bestand ‘op’ is. Dit betekent gelukkig niet dat er niet meer bemiddeld wordt,  dat gaat natuurlijk gewoon door. Maar wat ook gewoon doorgaat, is het verloop: mensen worden ziek, treden uit en ook bij de oude detacheringen vanuit de Sociale Werkvoorziening gaat het proces van pensionering door. Dat is te boekstaven op basis van de cijfers uit het rapport. Maar wat zeggen de cijfers nu eigenlijk nog meer?

    De banenafspraak was een enorm succes. Daarom is het eerder klaar met dit arbeidsmarktproject dan verwacht. Nu moet er worden overgestapt naar een nieuwe fase. De fase van ‘Op naar de 200.000 banen’ voor een bredere groep mensen of – nog mooier – naar een echt brede, permanente inclusiebeweging. Daarbij hoort ook revitalisatie van de Sociale Werkvoorziening, want voor de eerdergenoemde 95.000 mensen moet ook zinvol werk geboden worden.

    Inclusie of illusie, thats the question!


    [1] In Sociaal Bestek nr. 4 van aanstaande 12 september schrijft de Arbeidsinspectie een stuk over dit rapport.

    Het is te zot voor woorden

    Door: Irene Thuis, directeur/bestuurder van MEE Zuid-Limburg

    Dat klinkt natuurlijk best wel heftig. Maar eerlijk gezegd voelt het soms ook wel zo. We zijn het met zijn allen eens dat 'het' anders moet. Wat precies? Nou, onze zorgconsumptie moet echt omlaag. Dat is duidelijk en bekend. “Op deze manier kunnen we niet doorgaan”. We horen het vaak genoeg: te duur, te weinig zorgpersoneel. Een echt zorginfarct dus.

    Met man en macht wordt gezocht naar oplossingen. Terecht, want het is één van de grootste vraagstukken in ons land. Maar wat mij steeds weer verbaast, is dat die oplossing vooral gezocht wordt binnen de zorg zelf. En dat terwijl iedereen tegelijkertijd de mond vol heeft over ‘preventie’.

    Begrijp me niet verkeerd, ik ben niet tegen de zorg. Heus niet, ik ben er zelfs blij mee. Voor als het nodig is! En dat is echt niet bij iedere casus het geval. Waarom wordt de oplossing zo vaak gezocht binnen de zorg zelf? Wie doe je daar een plezier mee? Niet de burger die een zorgetiket opgeplakt krijgt of het kind dat voor altijd een ‘jeugdzorgkind’ zal zijn. Zeker, als het nodig is, vooral (jeugd)zorg inzetten, geen probleem. In mijn dagelijkse praktijk zie ik echter dat gemeenten keuzes maken om (Wmo)zorg in te zetten, omdat dit goedkoper is dan de professional uit het voorliggende veld. En een subsidiekraan kan je makkelijker dichtdraaien dan het korten van de toegezegde gelden in tienjarige contracten. Tja, dat lijkt me een beetje korte termijn rekenen. Natuurlijk kost een uur begeleiding van een mbo-professional minder dan de inzet van een hbo-cliëntondersteuner of -sociaal werker. Maar hoelang duurt die inzet en wat zijn de langetermijneffecten?

    Ook zie ik veel zorgorganisaties inzetten op preventie. Klinkt eveneens heel goed, maar zou die preventie juist ook niet moeten komen van de professional die daarvoor is opgeleid? En werkt die bij de vrijwilligers- of professionele organisaties die per definitie acteren in het preventieve, voorliggende veld?

    Ik merk dat de discussies soms totaal de verkeerde kant opgaan. Dat is in ieder geval het gevoel dat ik eraan overhoud. De financiële component krijgt regelmatig de overhand. En dan zal het vast zo zijn dat een zeer grote zorgorganisatie goedkoper bepaalde acties kan uitzetten dan een kleinere organisatie in het sociaal werk. Maar het vraagstuk is uiteindelijk veel groter dan de beurs van dit jaar, of die van het aankomende ‘ravijnjaar’ bij gemeenten.

    Gelukkig ben ik een optimistisch en positief mens. Dus, hoe krijgen we het tij gekeerd? Hoe zorgen we dat we de goede discussie op tafel krijgen? Dat het duidelijk wordt dat de sleutel voor de oplossingen gezocht moet worden bij de basis, de sociale basis.

    Hupsakee… uit de overtuigingsmodus stappen en een echt goed gesprek gaan voeren met elkaar over de inhoud. Waar draait het om in het leven? Wat maakt mensen gelukkig en wat hebben zij echt nodig? Ook dat klinkt best wel heftig want het zijn grote vragen. En de vragen kennen vele antwoorden. Een andere bril opzetten helpt dan vaak om weer eens wat andere perspectieven te zien. Een zotte bril misschien?[1] Helpt het om wat minder economisch en met een wat filosofische inslag onze grote vraagstukken te bezien? In mijn regio gaan we dat in ieder geval proberen. Want met het dichtdraaien van kranen en verdelen van steeds schaarser wordende middelen, gaan we de oplossing echt niet vinden!


    [1] Govert Derix, Lof der Sociale Zotheid, juni 2024.

    Opening Informatiepunt West-Brabant voor EU-arbeidsmigranten

    Door: Marianne Langkamp, Projectleider Informatiepunt West-Brabant

    Op dinsdag 11 juni is het Informatiepunt West-Brabant voor arbeidsmigranten officieel geopend! Bij het Informatiepunt op het stadskantoor in Breda en bij de mobiele informatiepunten in de regio West-Brabant, kunnen arbeidsmigranten terecht met al hun vragen over wonen, werken en leven in Nederland.

    René van Ginderen, bestuurlijk trekker 'Arbeidsmigranten West-Brabant' en wethouder van de gemeente Roosendaal, opende samen met wethouder Peter Bakker van de gemeente Breda het informatiepunt West-Brabant.

    Daarnaast nam Malgorzata Bos-Karczewska, arbeidsmigratie-deskundige, ons mee in een interessante lezing met als titel 'Arbeidsmigranten gaan ons allemaal aan. Van zorgpunt naar succes in je gemeente'. De belangrijkste boodschap: Er zijn zoveel mensen die een bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van de situatie van arbeidsmigranten. Ola, Adina en Liliana – de medewerkers van het informatiepunt – hebben hun ervaringen met ons gedeeld. Hun werk maakt een groot verschil voor arbeidsmigranten. Zij wijzen hen de weg in de Nederlandse samenleving. Het is hartverwarmend om te zien hoe blij mensen zijn om in hun eigen taal aangesproken te worden en hoe welkom de informatie is die de medewerkers bieden.

    We waren blij met de goede opkomst bij de opening! Er waren veel verschillende partijen aanwezig die betrokken zijn bij de positie van arbeidsmigranten. Denk aan huisvesters, werkgevers, uitzendbureaus, medewerkers van gemeenten en maatschappelijke organisaties. Een mooie gelegenheid om te netwerken dus. En dat is van groot belang aangezien verbetering van de situatie van arbeidsmigranten vraagt om een integrale aanpak.

    Het Informatiepunt West-Brabant bestaat uit een meertalig fysiek loket, digitaal loket en mobiel team. Net als alle andere inwoners van Nederland moeten arbeidsmigranten op de hoogte zijn van hun rechten en plichten en informatie krijgen over hun werk-, woon- en leefomgeving. Op deze manier kunnen ze hun volledige potentieel voor zichzelf, hun werkgevers en voor de Nederlandse samenleving optimaal benutten. Hierdoor ontstaat een betere basis voor integratie en participatie. Goede informatie biedt ook een betere bescherming tegen eventuele malafide praktijken.

    In West-Brabant zijn we gestart met het fysieke loket bij de locatie van de Registratie van Niet-ingezetenen (RNI) in Breda. Hiervoor is bewust gekozen om zo EU-arbeidsmigranten vanaf hun aankomst in Nederland direct te informeren. Dit werkt goed. Elke arbeidsmigrant die zich inschrijft bij het RNI krijgt een visitekaartje met de website mee. En de medewerkers krijgen volop vragen over onderwerpen als belasting, wonen, en zorgverzekering. Er is duidelijk behoefte aan informatie. Het is een meertalig loket. De medewerkers spreken Pools, Roemeens en Engels. Dit wordt enorm gewaardeerd.

    Het valt op dat arbeidsmigranten die al wat langer in Nederland zijn ook met vragen naar het stadskantoor komen. De behoefte aan informatie is overduidelijk en het is geweldig dat er landelijk informatiepunten voor EU-arbeidsmigranten gaan komen!

    Achtergrond

    Arbeidsmigranten hebben veel vragen over het wonen, werken en leven in Nederland. Daarom hebben het Rijk, de provincie Noord-Brabant en stakeholders uit Noord-Brabant de handen ineengeslagen om de informatievoorziening te verbeteren. Het Informatiepunt West-Brabant is 1 van de 5 pilots in Noord-Brabant. Het is een voorbereiding op de landelijke uitrol van Informatiepunten voor arbeidsmigranten. Deze punten gaan WIN-punten heten. WIN staat voor Work in NL. www.workinnl.nl is de landelijke website met informatie voor EU-arbeidsmigranten. Meer info vind je hier.

    Themanummer arbeidsmigratie

    Het nieuwste nummer van Sociaal Bestek met als thema arbeidsmigratie is nu te lezen! Wil je op de hoogte blijven over alles binnen het sociaal domein? Log dan snel in om het nummer te bekijken, of neem een abonnement.

    Met onder andere:

  • Ondersteuning kwetsbare arbeidsmigranten komt op gang (geschreven door Malgorzata Bos-Karczewska)
  • Werkzaam in Nederland via Vrij Verkeer van Diensten
  • Arbeidsmigranten en de maatschappelijke opvang
  • Arbeidsmigratie in goede banen
  • Langjarig onderzoek naar arbeidsmigranten op de Nederlandse arbeidsmarkt
  • Oproep SVB: Vereenvoudig internationale volksverzekeringen
  • Arbeid, een eigenaardig medicijn 

    Door: Aart van der Gaag, boegbeeld en inspirator van Banenafspraak

    Het was de titel van een boek van Hans Achterhuis uit 1984. Ik kocht het meteen, want aan arbeid heb ik immers mijn hele leven al mijn arbeid besteed.

    Ik begon in 1975 in de ontwikkelingssamenwerking: hoog in de Andes arme boeren aan meer werk helpen door het opzetten van een coöperatie, een ‘sociedad agricola de interès social’. Voor het gemak: een sociale coöperatie van een aantal onteigende grootgrondbezitters. Later werkte ik in de werelden van de sociale werkvoorziening, de arbeidsvoorziening en het uitzenden, zowel sociaal als commercieel.

    In al die banen geloofde ik in de heilzame werking van arbeid voor de mens. Ik heb het niemand ooit kernachtiger horen verwoorden dan Jules Theeuwes, betreurd hoogleraar van de UVA: ‘zelfs slecht werk is beter dan geen werk.’

    En ook filosoof Hans Achterhuis gaf dat met zekere tegenzin toe. Uit allerlei studies bleek dat mensen er beter aan toe waren, zeker ook mentaal, wanneer ze werkten – in vergelijking met mensen die thuiszitten als gevolg van werkloosheid of ziekte.

    Vandaar zijn omschrijving van arbeid als een eigenaardig medicijn.

    Natuurlijk, ik begrijp ergens het eigenaardige. Arbeid is niet altijd een medicijn. Er is ook ziekmakend werk, door te veel stress, slechte arbeidsomstandigheden of zelfs gevaar. Dat moeten we niet accepteren en dat betekent dat er hard gewerkt moet blijven worden tegen uitbuiting, slechte arbeidsomstandigheden en onderbetaling.

    Maar toch, werk geeft structuur aan je leven. Je houdt er sociale contacten aan over. Je gaat meer in jezelf geloven en je hebt -hopelijk- wat meer te besteden.

    Als ik dat ergens heb gezien is dat de afgelopen 10 jaar wel, in mijn rol als boegbeeld bedrijfsleven voor de banenafspraak. Er zijn nu zo'n 86.000 meer mensen aan het werk dan toen we begonnen. Ik heb ze niet allemaal gesproken of gezien, maar best veel wel. Je hoefde maar in hun ogen te kijken om te weten dat ze er beter aan toe waren.

    Maar ook de werkgevers profiteren: de werksituatie verbetert, het ziekteverzuim daalt, zelfs de productiviteit neemt toe. Al deze resultaten worden keer op keer opnieuw aangetoond, bijvoorbeeld in onderzoeken van Rabo Research of Accenture.

    Dat vond ik trouwens ook al in de jaren zeventig, toen ik bij de Sociale Werkvoorziening werkte. Daar gold dit zowel voor medewerkers, die ‘binnen’ werkten als voor degenen die gedetacheerd werden.

    Die sociale werkvoorziening moest echter dicht voor nieuwe mensen in het kader van de Participatiewet. Net zoals de toegang tot de Wajong gesloten werd voor mensen met arbeidscapaciteit. De banenafspraak was het alternatief: 100.000 nieuwe banen in het bedrijfsleven en 25.000 bij de overheid.

    En nu geeft het kabinet 600 miljoen euro aan de SW - extra naast de 400 miljoen die er al stond om ze overeind te houden en ook om meer beschut werk te creëren.

    Ik ben daar niet tegen, het is alleen zo jammer dat ze niet én-én doen. Er is onlangs een voortreffelijke kosten-batenanalyse van Berenschot verschenen onder auspiciën van Cedris en Divosa. 

    Deze analyse laat duidelijk zien dat het loont om loonkostensubsidie breder in te zetten. Want het levert werkelijk aan alle kanten op: de overheid als subsidiegever, de werkgever én de werknemer.

    Met het succes van de banenafspraak tot nu toe (de resultaten worden nu iets minder door gebrek aan kandidaten en grote terugloop detacheringen vanuit de SW) zou het niet zo moeilijk zijn om een paar honderd miljoen euro extra te investeren, want dat is het goede woord. Het is een investering en het levert aan alle kanten op. Met rente!

    Maak de doelgroep breder, de maatregelen eenvoudiger en de overheidsdienstverlening beter, en de werkgevers staan klaar om niet 100.000, maar 200.000 mensen met zekere achterstand te ontvangen. De huidige arbeidsmarktkrapte helpt daar ook nog eens aan mee.

    De beide maatregelen zouden elkaar zelfs kunnen helpen wanneer de SW weer meer mensen zou kunnen detacheren naar het bedrijfsleven en de overheid. Het oude probleem van de sociale werkvoorziening, geen doorstroming vanuit de SW naar de ‘reguliere arbeidsmarkt’, zou daardoor sterk verminderd kunnen worden.

    Kortom, op 1 mei, de Dag van de Arbeid, geloof ik na vijftig jaar werkzaam te zijn geweest nog steeds dat arbeid een heel gezond middel is tegen veel menselijke problemen, dat het eigenwaarde geeft en zelfs plezier.

    Aart van der Gaag is namens de werkgeversorganisaties boegbeeld en inspirator van Banenafspraak

    De eerste Jan Troost-lezing: Inclusie is de norm in 2040

    Door: Hilde den Exter (begeleider passend onderwijs) en Thomas Bersee (adviseur educatie en participatie)
    Foto: Henja Kooijman

    Jan Troost (1958-2023) was het boegbeeld van de patiënten- en gehandicaptenbeweging. Hij was en is een grote inspiratiebron voor iedereen die opkomt voor de belangen van de ongeveer 2 miljoen mensen in Nederland met een beperking of chronische ziekte. Te zijner nagedachtenis initieerde Ieder(in) de jaarlijkse Jan Troost-lezing. Op 22 april werd de eerste lezing gehouden door zijn dochter Jeske.

    Jeske (27 jaar) sprak voor een volle zaal met bestuurders, beleidsmakers en andere betrokkenen over haar droom van een inclusieve wereld die in 2040 dagelijkse realiteit zou zijn. In de huidige maatschappij worden mensen met een beperking op zoveel gebieden buitengesloten dat vaak voor hen de maatschappij niet meer is dan een vage herinnering. In de ideale wereld zou diversiteit niet alleen worden getolereerd maar de norm zijn. Dit in het besef dat iedereen verschillend is, maar dat we allemaal mensen zijn. Iedereen zou de kans krijgen om volwaardig mee te doen en zijn volledige potentieel te bereiken. Ieders unieke bijdrage zou worden gewaardeerd en gevierd.

    “In 2040 zien we een wereld waarin papa’s visie werkelijkheid is geworden.”

    In warme herinnering keek Jeske terug op de visie en het activisme van haar vader. Zij vertelde ook over de uitdagingen die zij zelf in haar eigen leven tegenkomt. Jeske is geboren met dezelfde beperking als haar vader (‘broze bottenziekte’). Zij is afhankelijk van een rolstoel en twee hulphonden en moet minimaal 21 uur per dag platliggen. Tijdens de lezing ging ze in op de onderwerpen onderwijs, zorg en werk. Tot slot sprak ze over de beoogde ‘Jan Troost-brug’ in Nijmegen.

    Onderwijs

    De inclusieve wereld begint met onderwijs waarin kinderen van allerlei soorten en maten samen met elkaar opgroeien. Zelf lukte het Jeske om binnen het reguliere onderwijs haar havodiploma te behalen. Dit met veel aanpassingen en de steun van haar ouders en haar ambulant begeleider. Op school zagen ze haar niet als een lastige medische casus maar als leerling met haar kunnen en ambities. Er werd naar haar geluisterd, met haar meegedacht en voor haar gevochten. Ze voelde zich er thuis en kon er ‘écht’ Jeske zijn. In 2040 zou het hele onderwijs zo moeten zijn zoals dat ook voor Jeske was.

    “In 2040 is gehandicapt zijn niet langer een fulltimebaan door alle ‘paarse krokodillen’ die overwonnen moeten worden.”

    Zorg

    De zorg is nog te weinig ingespeeld op mensen met specifieke beperkingen. Iemand steunkousen aantrekken gaat nou eenmaal anders bij iemand met broze botten of spasmes. Hechtingen verwijderen bij iemand met downsyndroom vereist een andere aanpak en dat geldt ook voor iemand douchen die doof of slechthorend is en hoortoestellen heeft die niet nat mogen worden. Ook zijn wachtkamers en medische apparatuur soms niet toegankelijk. Zelfs gloednieuwe innovatieve CT- en MRI-scans zijn te hoog, te krap of niet toegankelijk met een rolstoel. Bovendien is de zorg gefragmenteerd. Mensen met gecompliceerde medische klachten worden behandeld door verschillende specialisten in vaak verschillende ziekenhuizen. Dit leidt tot een gebrek aan coördinatie en samenwerking tussen de zorgverleners, waardoor er cruciale dingen over het hoofd worden gezien. Zo werd er in het geval van haar vader bij een herseninfarct aanvankelijk gedacht aan een botbreuk. In 2040 zou elke patiënt zorg op maat moeten krijgen met daarbij een goede onderlinge afstemming van de diverse specialismes.

    “Wat mensen vaak vergeten, is dat het bij toegankelijkheid niet alleen draait om stoepjes of te smalle deuren.”

    Werk

    Sinds haar achttiende heeft Jeske een Wajong-uitkering en ze is daar heel dankbaar voor. Thuis vanuit bed kan ze met een laptop werken, zoals zoveel mensen dat deden tijdens de coronapandemie. Ze heeft goede dagen waarop ze productief is, maar ook slechte dagen waarop ze niets kan. Ze zou graag (voor een deel) haar eigen geld verdienen, al was het maar voor een paar uurtjes per week. Vanwege de huidige regelgeving is dat razend ingewikkeld. In 2040 zou er volop flexibel werk voorhanden moeten zijn waarbij mensen thuis kunnen werken en met begrip van hun werkgever zelf hun uren kunnen bepalen en indelen. Hierbij is het gewenst dat uitkering en fluctuerende eigen verdiensten soepel georganiseerd zijn, en er geen angst is om uit de regeling te vallen.

    “Ik wil graag bijdragen aan de maatschappij en hoop op een eerlijke beloning, ook als dat maar twee uurtjes per week is.”

    Jan Troost-brug

    In Nijmegen is jarenlang gepraat over het plaatsen van een nieuwe brug in de Waalhaven. Jan Troost vocht ervoor om deze brug met een lift te voorzien om deze ook toegankelijk te maken voor álle mensen, maar de gemeente vond de kosten daarvoor te hoog. Na een paar jaar pressie en gesoebat in de gemeenteraad werden alle partijen het uiteindelijk met elkaar eens: de inclusieve brug komt er! In de raad werd zelfs gezegd: “dit was de allerlaatste keer dat we hebben gediscussieerd over inclusie. Vanaf nu zijn alle plannen inclusief, geen enkel niet-toegankelijk bouwwerk komt Nijmegen meer in vanaf dit moment.” Laat Nijmegen hierin een voorbeeld zijn voor alle gemeenten. Hoe de brug officieel zal heten is nog niet bekend, maar in de volksmond wordt nu al steevast gesproken van de Jan Troost-brug.

    klik hier voor de volledige lezing

    Ieder(in) is het netwerk van belangenbehartigers voor, door en met mensen met een beperking.

    Inloggen


    Sluit venster