De verplichting van bijstandsontvangers om deel te nemen aan een werkstage maakt hen kwetsbaar. Ze hebben immers geen 'exit optie'. Bestaande regelgeving kan bijstandsontvangers in theorie meer zeggenschap geven over hun werkstage. In hoeverre is dat in de praktijk te zien?
Werkstages voor bijstandsontvangers hebben over het algemeen tot doel dat de deelnemers instromen in de reguliere arbeidsmarkt. Dit hoeft niet in één keer te gaan. Soms wordt aan de hand van de deelname aan een werkstage vastgesteld welke werkintensiteit een bijstandsontvanger aankan of welk type werk het beste bij hem of haar past. De deelname aan een werkstage is evenwel niet vrijblijvend. Artikel 9 lid 1 sub b van de Participatiewet bepaalt dat de bijstandsgerechtigde verplicht is om mee te werken aan een door de gemeente aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling. Als de bijstandsgerechtigde niet meewerkt, is de gemeente op grond van artikel 18 lid 4 sub h Participatiewet verplicht om een maatregel van honderd procent gedurende een maand op te leggen.1
Zeggenschap
De gesanctioneerde verplichting van bijstandsontvangers om deel te nemen aan een werkstage maakt hen kwetsbaar. In principe hebben zij geen 'exit optie'. Bijstandsontvangers zijn immers voor hun levensonderhoud afhankelijk van de uitkering. Dit maakt hen ook afhankelijk van de uitvoerders van de uitkering en werkstages, zoals de werkcoach en de werkbegeleider. In de literatuur is betoogd dat in een relatie waarbij de ene partij afhankelijk is van de andere partij, de kwetsbare partij beschermd zou moeten worden door effectieve externe regels.2 In de context van de werkstages bestaat er idealiter een balans tussen te weinig en te veel regels die discretionaire vrijheid verleent aan de werkcoach (en werkbegeleider) en tegelijkertijd voorkomt dat deze vrijheid omslaat in willekeur.3 Regelgeving die de zeggenschap van de bijstandsontvanger verhoogt is bij uitstek geschikt voor dit doel (zie tabel 1).