De overheid wil dat burgers meer werken, zorgen en leren. Maar lukt dat ook? Het Sociaal en Cultureel Planbureau onderzocht wat het overheidsbeleid in de praktijk voor mensen betekent. De resultaten laten zien dat de combinatie werken, zorgen en leren niet voor iedereen makkelijk te realiseren is.
De overheid wil dat meer mensen gaan werken. Ook van groepen in de samenleving die voorheen minder vaak participeerden, wordt verwacht dat zij meedoen op de arbeidsmarkt. Denk bijvoorbeeld aan vrouwen, ouderen en mensen met een arbeidshandicap. Als mensen (meer) betaald werk gaan verrichten, vraagt dit van hen ook meer op andere terreinen. Werken, zorgen en leren zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden. Door de stijging van de arbeidsdeelname neemt het aandeel mensen dat betaald werk combineert met zorgtaken toe. Daarbij vragen veranderingen in het zorgbeleid, waaronder de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007, meer eigen verantwoordelijkheid van de burger in de zorg voor naasten. Bovendien wordt scholing van werkenden steeds noodzakelijker geacht om werkenden tot aan de pensioenleeftijd een plaats te laten te houden op de arbeidsmarkt (duurzame inzetbaarheid). De overheid vraagt van de burger dus meer te werken, meer te zorgen én meer te leren. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) deed onderzoek onder werkenden en niet-werkenden en ging na hoe dit beleidsstreven in de praktijk uitpakt voor verschillende groepen in de samenleving. Het onderzoek brengt een aantal uitdagingen aan het licht waarmee de samenleving te maken heeft.
Werken
Betaald werk heeft een steeds belangrijker plek gekregen in de samenleving. De afgelopen decennia steeg het aandeel personen met betaald werk vooral onder vrouwen en ouderen. In 1994 had iets meer dan de helft van de vrouwen (54%) een betaalde baan. In 2014 was dit toegenomen tot 70 procent. Het aandeel 55-plussers met werk steeg in die periode van 28 procent naar 60 procent.