De komst van de Participatiewet en de decentralisatie van beleid naar gemeenten hebben gevolgen voor de sociale werkbedrijven. Door krimp van de sw-bezetting komt de continuïteit van bestaande activiteiten in gevaar. Hoe kan het verzelfstandigen van sw-activiteiten bijdragen aan duurzame werkgelegenheid voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt?
Door het wegvallen van nieuwe instroom van sw-medewerkers hebben sw-bedrijven geen vanzelfsprekende positie meer. Ook andere partijen, zoals kringloopbedrijven en organisaties voor arbeidsmatige dagbesteding, melden zich als dienstverlener voor het realiseren van de participatiedoelstelling. Gecombineerd met de geleidelijk oplopende forse bezuinigingen op het budget van de Participatiewet, levert dit in veel gemeenten en gemeenschappelijke regelingen puzzels op over de nieuwe rol en positie van het oude sw-bedrijf op de regionale arbeidsmarkt.
Petten
De richting waarin de (voormalige) sw-bedrijven zich ontwikkelen, verschilt per regio en hangt mede af van de beleidskeuzes die gemeenten maken. Deze keuzes komen niet altijd rationeel tot stand. Het bestaan van financiële tekorten of een slechte ervaring in het verleden met het sw-bedrijf zijn soms bepalend voor de beeldvorming. Hoe de verhoudingen ook zijn, in alle gevallen is het belangrijk dat gemeenten en sw-bedrijven gezamenlijk een goede analyse maken. Onze indruk is dat niet overal een breed gedragen visie ten grondslag ligt aan de besluitvorming over de toekomst van de bestaande sw-infrastructuur. Dat is ook logisch: gemeenten hebben vaak meerdere petten op als het gaat om het sw-bedrijf. Behalve dat gemeenten subsidies verstrekken, zijn zij vaak ook eigenaar, bestuurder of toezichthouder van het sw-bedrijf. Daarnaast zijn gemeenten opdrachtgever voor de uitvoering van de Wsw en blijven zij ook in de toekomst zorgplichtig voor passend werk voor de sw-medewerkers. Daar komt nog bij dat gemeenten in de regio veelal grote opdrachtgevers zijn van werk dat sw-medewerkers doen, zoals in de groenvoorziening en schoonmaak. En bovenal zijn gemeenten medebepalend voor het (toekomstige) regionale arbeidsmarktbeleid waarin werk voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een speerpunt is. Deze verschillende rollen, en de noodzaak om daarin samen te werken met andere gemeenten die soms net iets anders willen, maken een rationele belangenafweging ingewikkeld. Niet voor niets draaien de adviesbureaus overuren om de bestuurders te voorzien van hun, vaak tegenstrijdige, adviezen. De keuzes die gemeenten en sw-bedrijven uiteindelijk maken, lopen sterk uiteen: van fusie van de sociale dienst met het sw-bedrijf, of ontwikkelen naar een breed regionaal werk/leerbedrijf tot verzelfstandiging en privatisering van (een deel van) de sw-activiteiten. In dit artikel gaan we in op de keuze voor verzelfstandiging, omdat het ombouwen van sw naar een sociale firma voor veel gemeenten nog onontgonnen terrein is. Om sw-bedrijven en gemeenten die verzelfstandiging overwegen te ondersteunen, hebben Cedris (Vereniging voor sociale werkgelegenheid) en SBCM (A&Ofonds sw) vorig jaar casestudies laten uitvoeren bij een aantal sw-bedrijven en verzelfstandigde onderdelen daarvan. De lessen uit deze casestudies zijn opgenomen in de publicatie ‘Van sw naar sociale firma’.1