Op 3 oktober 2016 heeft minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer de Landelijke rapportage ‘Toezicht en handhaving kinderopvang’ toegestuurd. De rapportage beschrijft hoe gemeenten het toezicht op, en de handhaving van de Wet kinderopvang in 2015 hebben uitgevoerd.
Bij de uitvoering van de Wet kinderopvang houdt de Inspectie van het Onderwijs interbestuurlijk toezicht op de gemeenten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht en handhaving op de kwaliteit van de kinderopvang binnen hun gemeente. De Inspectie brengt jaarlijks een landelijk rapport uit over haar bevindingen. In het vorig jaar uitgebrachte landelijk rapport over 2014 constateerde de Inspectie dat gemeenten bij maar liefst 28 procent van de handhavingsadviezen van de GGD het besluit ’geen handhaving’ inzetten. Op verzoek van de directie Kinderopvang van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Inspectie daarom specifiek ook naar dit thema onderzoek gedaan. Naast de genoemde landelijke rapportage heeft de minister eveneens het themaonderzoek ‘Niet handhaven, verklaarbaar?’ van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit onderzoek geeft inzicht in de situaties waarin gemeenten ‘beredeneerd niet handhaven’ toepassen, en ook in de onderbouwingen die ze daarvoor gebruiken.
Aanbod
Onder kinderopvang vallen de kinderdagverblijven (KDV), de peuterspeelzalen (PSZ), de buitenschoolse opvang (BSO) en de gastouderopvang (zowel de gastouderbureaus als de -voorzieningen). In de periode 2013 tot en met 2015 is een toename van het aantal kinderdagverblijven zichtbaar: van circa 6.000 in 2013 naar grofweg 6.800 in 2015. Het aantal locaties voor BSO is nagenoeg gelijk gebleven (circa 6.200) en bij de PSZ is een behoorlijke afname te zien: van circa 3.000 in 2013 naar zo’n 2.400 in 2015. Het aantal voorzieningen voor gastouderopvang is eveneens flink gedaald. Eind 2015 waren er nog een kleine 35.000 voorzieningen: 14 procent minder dan in 2013. Het aantal gastouderbureaus is nagenoeg gelijk gebleven (circa 700). Het aandeel kindplaatsen bij voorzieningen voor gastouderopvang is overigens in landelijke gebieden over het algemeen hoger dan in stedelijke gebieden. In de GGD-regio Amsterdam betreft dit 7,5 procent tegenover 46 procent bij GGD-Fryslân.