Staatssecretaris Van Ark roept gemeenten op meer werk te maken van de tegenprestatie conform de wet. Maar gemeenten worstelen met nut en noodzaak ervan. Hoe kan de tegenprestatie meer van betekenis zijn? Een verkenning rondom Leeuwarden Fryslân Culturele Hoofdstad biedt perspectief.
Gemeenten moeten de tegenprestatie uitvoeren conform de Participatiewet. Zo luidde de oproep van staatssecretaris Van Ark van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) begin dit jaar. De toon lijkt daarbij gezet: indien gemeenten dit niet doen, volgen zo nodig regulerende maatregelen vanuit het Rijk, zo waarschuwde ze in een kamerbrief.1 Aanleiding is een uitvraag onder gemeenten waarin bijna veertig procent aangeeft de tegenprestatie niet uit te voeren of voor een andere insteek te hebben gekozen.2 In reactie op deze bevinding spreekt de staatssecretaris van een 'zorgwekkende situatie' die aanleiding geeft tot ingrijpen.
Puzzelwerk
De tegenprestatie implementeren conform de wet is verre van klip en klaar. Naast de negatieve bijklank die wordt geassocieerd met de tegenprestatie, stuiten gemeenten ook op praktische knelpunten. Rondvraag onder Friese beleidsmedewerkers laat zien dat veel gemeenten bredere dan strikt de wettelijke doelen voor ogen hebben.3 Zij proberen de tegenprestatie in te passen in het bredere sociaal beleid waar zij sinds 2015 verantwoordelijk voor zijn. Dit doen zij ook uit pragmatische overwegingen. Voor de tegenprestatie ontvangen gemeenten namelijk geen aparte middelen. Dit drukt op de beschikbare middelen voor toeleiding van 'kansrijkere' bijstandsgerechtigden naar betaald werk. Bovendien zijn gemeenten afhankelijk van wat bijstandsgerechtigden én vrijwilligersorganisaties kunnen en willen. Het vergt nogal wat puzzelwerk en laveren tussen belangen om de bekwame cliënten, in de ogen van vrijwilligersorganisaties, te koppelen aan beschikbare plekken.