De Nederlandse verzorgingsstaat wordt ingrijpend verbouwd. Steeds meer verantwoordelijkheden komen te liggen bij gemeenten en particuliere instellingen als verzekeraars. Wat betekent dit nu eigenlijk voor de fundamenten waarop de verzorgingsstaat gebouwd is?
De kring van wie wel of niet worden toegelaten tot de via door de overheid georganiseerde (koude) solidariteit lijkt te krimpen. Levert dat risico's op, terwijl de verzorgingsstaat toch juist ontworpen werd om risico's te beperken en zekerheden te scheppen? En wat betekent nu eigenlijk bij een steeds verder terugtredende rijksoverheid haar 'systeemverantwoordelijkheid'?
Zekerheden
Nederland is nog steeds een verzorgingsstaat. Sommigen beweren dat we een transitie doormaken naar een participatiesamenleving, wat naar mijn mening een pleonasme is. Anderen zeggen dat we inmiddels geen verzorgingsstaat meer zijn. Op papier echter klopt het nog allemaal. Ouderen die na een arbeidzaam leven stoppen met werken, krijgen - weliswaar later dan in vroegere jaren - nog altijd een basisinkomen. Er zijn minimumlonen. Wie werkt en arbeidsongeschikt wordt, kan nog altijd aanspraak maken op een uitkering. Hetzelfde geldt voor wie voldoende gewerkt heeft in geval van werkloosheid. En als het allemaal niet door een persoonlijke of werknemersverzekering geregeld is, kan nog een beroep gedaan worden op de Bijstand, het vangnet. Toegegeven, het is moeilijker geworden om zo'n uitkering te krijgen; soms zijn er wachttijden en officieel wordt er een tegenprestatie verwacht, maar verdwenen is het niet. Het zijn in de Nederlandse samenleving ingebouwde zekerheden voor degenen die geen inkomen uit arbeid kunnen verdienen. De bevolking in andere delen van de wereld wrijft zich de ogen uit, zelfs binnen de Europese Unie.