De bereidheid van statushouders om aan de slag te gaan op de Nederlandse arbeidsmarkt is hoog. Dit blijkt uit een vragenlijst die stichting VIEP (Voor Iedereen Een Plek) heeft afgenomen onder statushouders. De resultaten tonen een aantal kansen en uitdagingen.
Sinds 1 januari 2015 zijn statushouders zelf verantwoordelijk voor het organiseren van hun inburgering. Toch zien veel gemeenten de noodzaak om zich actiever met deze groep bezig te houden, vooral vanwege de grote instroom van vluchtelingen rond 2015, en het toegenomen aantal statushouders. Bovendien haalt slechts een beperkt deel van de vluchtelingen het inburge- ringsexamen binnen de gestelde termijn van drie jaar en staan ze op de Nederlandse arbeidsmarkt relatief vaak en lang langs de zijlijn.1 Steeds meer gemeenten kiezen er daarom voor om al tijdens de inburgering trajecten gericht op werk in te zetten.2 Er is nog weinig bekend over de verwachtingen die zij zelf hebben van hun kansen op de arbeidsmarkt. Stichting VIEP heeft daarom een vragenlijst afgenomen onder 198 statushouders die momenteel een inburgeringscursus volgen. In lijn met het landelijke beeld3 komt het grootste gedeelte van hen uit Syrië (101 personen) en Eritrea (60 personen). Zij volgen hun inburgerings- cursus op dertien locaties verspreid over Nederland. De vragenlijst was beschikbaar in vier talen: Arabisch, Tigrinya, Nederlands en Engels.
Ambities
Uit de vragenlijst komt naar voren dat de bereidheid om aan het werk te gaan hoog is. Bijna alle statushouders geven aan in Nederland te willen gaan werken. Veertien procent wil meteen aan het werk, maar de meesten (74%) willen eerst aan andere zaken werken, bijvoorbeeld het leren van de Nederlandse taal of het volgen van een opleiding. Het belang dat de statushouders hechten aan het leren van de taal wordt ook onderstreept doordat 36 procent van hen aangeeft zich zorgen te maken om de Nederlandse taal wanneer zij denken aan werken in Nederland.