Sinds de komst van de Wmo 2015 woedt de discussie over de huishoudelijke ondersteuning. In de wet staat niet concreet dat er recht is op huishoudelijke hulp en zo ja, in welke omvang dan.1Veel gemeenten werken tegenwoordig met de resultaatverplichting van een ‘schoon en leefbaar huis’. Maar wat is dat dan?
Niet lang na de invoering van de Wmo 2015, namelijk al in november van datzelfde jaar, deed de Centrale Raad van Beroep uitspraak over de manier waarop het begrip ‘schoon en leefbaar huis’ door bestuursorganen kan worden ingevuld; dat kan door middel van beleidsregels. Die beleidsregels mogen niet willekeurig zijn, moeten zorgvuldig worden voorbereid, deugdelijk gemotiveerd en dienen te berusten op objectieve criteria. In de uitspraak is verder terug te lezen dat alleen overleg met gecontracteerde zorgaanbieders en cliëntenraden ontoereikend is. Sindsdien is menige beschikking waarin alleen als resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ is opgenomen gesneuveld. Aanleiding dus voor veel gemeenten om de beleidsregels te herzien. Maar wat nu als je als gemeente als nieuwe beleidsregel wederom zo’n resultaatverplichting vaststelt die uitgaat van een gemiddeld huishouden? Is hiermee voor de burger dan duidelijk waar hij precies recht op heeft? Een recente uitspraak van de rechtbank Overijssel2 maakt duidelijk: nee.
De zaak
Onder de oude Wmo was er huishoudelijke hulp toegekend voor 4,5 uur per week in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na de invoering van de Wmo 2015 is dit besluit per 14 april 2015 omgezet naar een besluit met als resultaat een schoon huis. Ruim een jaar later worden de consequenties van deze omzetting voor de burger pas echt helder. Daarop richt deze een verzoek aan de gemeente om weer in aanmerking te komen voor haar oude aanspraken. De gemeente beoordeelt dit als een herhaalde aanvraag, en wijst deze af onder verwijzing naar artikel 4:6 Awb. Op 8 september 2016 vraagt de begeleider van de burger om een aanvullende maatwerkvoorziening omdat de burger te weinig hulp ontvangt. Per brief van 28 oktober 2016 wijst de cliëntondersteuner de gemeente op het feit dat de termijn van zes weken voor het doen van onderzoek na een melding is verstreken en dat er nu toch echt binnen twee weken een besluit dient te volgen. Dat besluit komt er en wel op 19 december. Daarin wordt de aanvraag voor de uitbreiding van de uren voor huishoudelijke hulp afgewezen. Op 3 oktober 2017 stelt de gemeente een nieuwe beleidsregel ‘Schoon en leefbaar huis’ vast. Met die nieuwe beleidsregel wordt een maatstaf ingevoerd die uitgaat van een gemiddelde situatie. Op basis van dat beleid wordt op 16 november 2017 een ander besluit genomen. Aan de burger wordt een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp toegekend voor de periode van 14 november 2017 tot en met 16 maart 2022 met als resultaat een schoon en leefbaar huis. Door middel van een tweede besluit van dezelfde datum wordt de burger in aanmerking gebracht voor de functie Begeleiding met daarbij gevoegd een ondersteuningsplan waarin beschreven staat welke werkzaamheden verricht moet worden, in welk vertrek, en hoe vaak. De toegekende begeleiding heeft tot doel samen met de burger het huis op orde te krijgen, zodat efficiënter kan worden schoongemaakt. Maar wat is dan nu precies de omvang van de toegekende huishoudelijke hulp? De rechtbank vertaalt dit naar de vraag of de gemeente met het aanvullende besluit, dat berust op het nieuwe beleid, daarmee de burger wel voldoende in haar zelfredzaamheid ondersteunt? Zijn de aanspraken wel voldoende geconcretiseerd, temeer nu de gemeente opnieuw uitgaat in haar beleid van resultaatgebieden en nergens helder beschrijft hoeveel tijd met de toegekende maatwerkvoorziening gemoeid is?