Realistisch evalueren: het bestaat eigenlijk al een tijdje, maar heeft het sociaal domein nog niet echt bereikt. Dit artikel legt uit wat het inhoudt en waarom zowel beleidsmakers als uitvoerders er vaker om zouden moeten vragen.
Realistisch evalueren is onderzoek doen naar de werking van interventies.1 Zoals de founding fathers Pawson en Tilley2 in de jaren '90 schreven: het doel is om te begrijpen hoe een interventie werkt, en daarmee waarom dat zo is, voor wie en in welke context. Realistisch evalueren onderzoekt dat door het verzamelen en analyseren van (kwalitatieve én kwantitatieve) gegevens over wat in een interventie welke effecten heeft op de deelnemers, en daarmee een bepaald resultaat veroorzaakt - of juist niet. Het gaat dus om het begrijpen van het causale verband tussen de onderdelen van een interventie en de uitkomsten.
Uitleg
Het fundamentele idee is dat mensen altijd mogelijkheden hebben om nieuw gedrag aan te leren en dat ze soms een trigger moeten ervaren om te veranderen. Interventies bevatten onderdelen, zoals oefeningen, aandacht, feedback, et cetera, die zo'n trigger kunnen aanspreken. Met andere woorden, de onderdelen doen iets met een mens; ze roepen gevoelens op van eenzaamheid, enthousiasme, hoop of wanhoop, of waardering. Dat wat de interventie oproept (meestal een gevoel), is wat aanzet tot een verandering. Realistisch evalueren noemt dat het 'mechanisme'. Of zo'n mechanisme wordt aangesproken, hangt natuurlijk niet alleen van de interventie af. De reactie van een persoon op een interventie is bijvoorbeeld ook afhankelijk van de situatie van de persoon, het moment of de manier waarop de interventie gegeven wordt, of van de organisatie die de interventie geeft. Realistisch evalueren noemt dat de 'context'. Uiteindelijk bepaalt de context dus of de trigger tot ander gedrag (het mechanisme) daadwerkelijk wordt aangesproken en tot welke uitkomst dat leidt. Dat betekent ook meteen dat de uitkomst niet altijd de gewenste of verwachte uitkomst is, zie ook het voorbeeld3 in het kader.