In onze snel veranderende samenleving wordt de betrokkenheid van burgers steeds meer uitgespeeld, zowel door politici en beleidsmakers als door de burgers zelf. Zijn dorps- en wijkraden daarmee passé, of kunnen ze een nieuwe rol gaan spelen? En hoe ziet de rol van dergelijke bewonersoverlegorganisaties er dan uit?
Bewonersoverlegorganisaties, zoals dorpsraden, zijn ooit – in de jaren zeventig van de vorige eeuw – opgericht als gemeentelijke inspraakorganen. Maar nu moeten ze kiezen: op de oude voet doorgaan en misschien zo de voeling met de bewoners geleidelijk aan verliezen, of aanpassen aan nieuwe ontwikkelingen in het democratisch proces. Onderzoek van de Universiteit Utrecht laat zien dat de eerste mogelijkheid eigenlijk geen optie is.
Wanneer we de hedendaagse vormen van burgerbetrokkenheid op een rijtje zetten, gebruikmakend van de vele termen die daarvoor circuleren, dan zien we een oplopende schaal van een zekere mate van inspraak, via allerlei instrumenten zoals G1000, referenda, maar ook dorpsraden, via participatie in de vorm van bijvoorbeeld de burgerbegroting, via cocreatie, via bijvoorbeeld een instrument als het Right to challenge waar steeds meer mee geëxperimenteerd wordt (figuur 1). De voorbije jaren zien we daarnaast dat burgers steeds vaker zelf het voortouw nemen en de lokale overheid betrekken als partner (kolom partnerschap). Overheid en burger worden dan gelijkwaardige partners in een nieuwe organisatie. En we zien ook steeds meer nieuwe burgercollectieven die eigenlijk niet zitten te wachten op een overheid die mee wil doen. Dat vindt zijn weerspiegeling in de toename van het aantal energie- en zorgcoöperaties, glasvezelnetwerken en zogenaamde Broodfondsen. Opvallend is dat zij desondanks wel vaak het algemene belang voor ogen hebben, en dat bijvoorbeeld via investeringen in lokale infrastructuur dienen; taken die we traditioneel eerder bij de overheid leggen.
