In de ruim acht jaar dat mijn voorzitterschap van de Landelijke Cliëntenraad (LCR) heeft geduurd, heb ik te vaak meegemaakt dat er over mensen in plaats van met mensen wordt gesproken. Te vaak denken professionals dat ze al weten wat goed is voor hun cliënten. Maar het begin van ieder klantcontact zou moeten zijn: wat kan ik voor u doen?
Wie weet het best wat een cliënt nodig heeft? Simpel: de cliënt zelf. Goed gebruik voor beleidsmakers en bestuurders: voor je een mooi document opstelt over hoe je mensen met een uitkering of mensen met schulden gaat helpen, vraag je eerst aan die mensen hoe ze geholpen willen worden.
Terugblik
Het eerste kabinet waar ik mee te maken kreeg, Rutte I, ging ervan uit dat alle mensen met een uitkering gedwongen moesten worden om te gaan werken. In politiek jargon: er moest een vervanger van de Wet werk en bijstand (WWB) komen, die activerend was. Anders zouden uitkeringsgerechtigden maar lui op de bank blijven zitten profiteren van de samenleving. Zolang ze in de bijstand zaten moesten ze in ieder geval wat terug doen voor de samenleving. Dat was de geboorte van de tegenprestatie. Het had alles te maken met een mensbeeld van de calculerende en luie burger, die een inkomen zonder inspanning, ofwel 'gratis geld' wenste. Die burger is zelf verantwoordelijk - lees: schuldig - als hij niet snel een betaalde baan vindt. De burger is bovendien zelfredzaam, want iedereen die een beetje zijn best doet, kan zo aan de slag. Werkgevers zitten om mensen te springen. Gelukkig rekende de WRR in 2017 effectief af met de mythe van zelfredzaamheid.1