Het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet is een gemiste kans om de werkcontext van klantmanagers te verbeteren en hen in staat te stellen bijstandsgerechtigden de ondersteuning te bieden die zij nodig hebben om (duurzaam) betaald werk te vinden. In plaats daarvan zet het klantmanagers klem tussen wens en werkelijkheid.
Eind 2019 kwam de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een voorstel tot wijziging van de Participatiewet. Dit wetsvoorstel heeft, onder andere, als doel ervoor te zorgen dat bijstandsgerechtigden vaker worden gesproken (en gezien) door klantmanagers en dat er meer concrete afspraken worden gemaakt over 'de participatieactiviteiten gericht op arbeidsinschakeling, of als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, de overige participatieactiviteiten'. Dit dient volgens het wetsvoorstel te worden bewerkstelligd door eisen te stellen aan gemeenten over de termijn waarbinnen afspraken met bijstandsgerechtigden moeten worden vastgelegd, evenals het aantal contactmomenten dat klantmanagers met hen dienen te hebben. Op basis van mijn promotieonderzoek naar de dagelijkse praktijk van re-integratie naar betaald werk1, stel ik dat dit wetsvoorstel getuigt van een gebrek aan inzicht in de werkcontext van klantmanagers.
In 2016 en 2017 heb ik gedurende dertien maanden etnografisch onderzoek gedaan bij drie sociale diensten in Nederland. Daar heb ik in totaal 166 interacties geobserveerd tussen klantmanagers onderling en tussen klantmanagers en bijstandsgerechtigden 'met een korte afstand tot de arbeidsmarkt'.2 Daarnaast heb ik gesprekken gevoerd met klantmanagers en bijstandsgerechtigden voor, tijdens en na afloop van een-op-eengesprekken, groepsbijeenkomsten en vergaderingen.