Ook ouderen hebben het recht zelfstandig te wonen en volwaardig aan de samenleving mee te doen. De overheid heeft een mensenrechtelijke plicht hen te ondersteunen als dat nodig is. Daarbij gaat het zowel om individuele voorzieningen als om een samenleving die zo is ingericht dat iedereen daarin kan wonen en meedoen.
Een van de meest geciteerde uitspraken over mensenrechten luidt: ‘Waar beginnen uiteindelijk de universele mensenrechten? Op kleine plaatsen, dicht bij huis – zo dichtbij en zo klein dat ze op geen enkele kaart van de wereld staan. Maar die plaatsen zijn de wereld van individuele mensen; waar zij wonen, naar school gaan of werken. Op zulke plaatsen zijn alle mannen, vrouwen en kinderen op zoek naar rechtvaardigheid, gelijke kansen en gelijke waardigheid. Als mensenrechten daar geen betekenis hebben, hebben ze elders ook weinig betekenis.’ 1
De uitspraak is uit 1958, maar is in 2018 nog even waar, al zullen er in de wereld weinig plaatsen meer zijn die niet op de kaart staan. Meer mensen wonen langer thuis. Velen lukt dat uitstekend. Anderen kunnen zelfstandig wonen en meedoen aan de samenleving met de hulp van hun omgeving. Maar als dat niet meer (helemaal) gaat, komt de verantwoordelijkheid van de overheid in beeld. De taken die de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) bij de gemeente heeft neergelegd, hebben alles met mensenrechten te maken. In deze bijdrage bespreek ik een aantal mensenrechten die belangrijk zijn als het over hulp en ondersteuning gaat. Ik ga ook in op de rol die mensenrechten spelen in de procedure waarmee een beslissing over een hulpvraag tot stand komt. De positie van ouderen staat daarbij centraal.