Inburgering wordt een gecombineerde verantwoordelijkheid van landelijk en gemeentelijk beleid, blijkt uit het regeerakkoord. De nieuwkomer wordt alom ondersteund in het opbouwen van een nieuw leven in ons land. Maar werkt het wel? Wij zien zorgwekkende ontwikkelingen op lokaal niveau, maar ook kansen voor een succesvolle aanpak.
In gemeente X is het integratietraject voor nieuwkomers ontworpen als een productiestraat. De nieuwkomer gaat er op punt A in en komt er op punt Z uit. Punt Z is daarbij gedefinieerd als: de nieuwkomer heeft werk. In dit proces worden allerlei onderdelen aaneengeschakeld zoals welzijn, taalonderwijs, participatieverklaring en werkbegeleiding. Een persoonlijke integratiecoach of een casemanager kan de nieuwkomer langs de verschillende onderdelen loodsen. Het grootste probleem bij deze aanpak is, zo vertelde een beleidsambtenaar, dat de nieuwkomer al snel na aankomst in de gemeente de weg kwijt raakt in al die aaneengeschakelde organisaties en daardoor zijn aanvankelijke motivatie om er wat van te maken verliest. Het eigenaarschap is niet meer van hem, maar ligt bij alle betrokken organisaties in de keten. Die doen hun best én hebben er ook financieel belang bij om de nieuwkomer zo snel mogelijk door de ‘productiestraat’ te loodsen en de nieuwkomer zo snel mogelijk ‘af te vinken’. Het gevaar is, dat het succes van deze benadering wordt afgemeten aan de arbeidsparticipatie op korte termijn, in plaats van passende arbeid en een gezonde balans tussen werk en privé. “Maar wij zien nogal wat van deze nieuwkomers korte tijd later terug in de geestelijke gezondheidszorg en de bijstand – en soms ook in de criminaliteit”, merkt de beleidsmedewerker van de gemeente op.
Winkelstraat
In gemeente Y is het integratietraject voor nieuwkomers ontworpen als een opleiding. Tientallen lokale organisaties stellen een programma samen waarmee ze – op zichzelf allemaal heel zinvolle en legitieme – cursussen en begeleiding bieden. De agenda van de nieuwkomer staat al snel vol met afspraken. Een integratieconsulent dient het proces te bewaken. In gemeente Y is het vooral heel moeilijk om al die organisaties op één lijn te krijgen. Er woedt een soort concurrentiestrijd tussen organisaties die een plek in de agenda opeisen. De ene organisatie doet iets tegen beperkte digitale vaardigheden, weer een ander belooft de matige gezondheidsvaardigheden of de opvoedvaardigheden te versterken, terwijl andere aanbieders iets aanbieden tegen depressie of schulden. De aanbieders in deze ‘winkelstraat’ hebben er belang bij hun diensten te verkopen. Maar is de nieuwkomer daarbij gebaat? Hoewel men in het sociaal domein het krachtgericht werken zegt te omarmen ziet de gemeente hier het deficiëntie-denken in volle omvang terugkeren. Het gevaar is bovendien dat hier alleen de aanwezigheid bij de cursussen wordt gemeten en niet de werkelijke uitkomsten.