Wat we kunnen leren van circusartiesten

Circusartiesten. Het zijn er naar schatting tussen de 100 en 150 en ze is hiermee de kleinste beroepsgroep van ons land. Een rondgang langs 28 circusprofessionals laat zien dat we veel kunnen leren van hun streven naar werkgeluk. Daarnaast roept het actuele vragen op over sociale zekerheid en over het huidige adagium om vooral te kiezen voor krapteberoepen.

Nederlandse circusartiesten: wie zijn het?

Iedereen heeft ideeën én herinneringen bij het woord circus. Naast de traditioneel, reizende circusondernemingen is er in de laatste drie decennia meer en meer aandacht in Nederland voor het zogenaamde ‘nieuwe circus.’ Waar de meesten van ons het circus waarschijnlijk nog zullen associëren met de meer traditionele verschijningsvorm, is het juist de nieuwe variant die snel aan belang wint. Niet zozeer als opvolger van het traditionele circus, maar eerder als een nieuwe variant ernaast, waarbij gebruik wordt gemaakt van mengvormen tussen muziek, theater, dans en circustechnieken. Inmiddels zijn er twee professionele circusopleidingen in ons land, er zijn tussen de 100 en 150 circusartiesten en jaarlijks gaan er naar schatting meer dan 1,5 miljoen Nederlanders naar een voorstelling. De gemiddelde circusartiest is 39 jaar (meestal vallend in de leeftijdsgroep van 30 tot 59 jaar) en overwegend werkzaam als zelfstandige zonder personeel (zzp’er). In het traditionele circus zijn de werkenden vaak praktischer geschoold dan in het nieuwe circus en er wordt wat vaker met vaste arbeidscontracten gewerkt. Het is een bijzondere en nog altijd kleinste beroepsgroep van Nederland. Maar hoe klein de beroepsgroep ook is, het is een branche waar alle grote discussies over flexibilisering, sociale bescherming en de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt bij elkaar komen.

Een verhaal over veerkracht en onzekerheid

Voor een boek over circusartiesten sprak ik vorig jaar met 28 Nederlandse circusprofessionals, met name over hoe ze betekenis geven aan hun leven en loopbaan in de circuswereld. Het werd een verhaal over het aanstekelijke idee van een avontuurlijk en passievol leven. Dit heeft primair te maken met het op jonge leeftijd kiezen voor een loopbaan die volledig aansluit bij iemand zijn identiteit, waardoor de persoon en beroep als het ware in elkaar samensmelten. Dit levert veel doorzettingsvermogen, zelfvertrouwen en creativiteit op. Van deze vorm van veerkracht plukken ze duidelijk de vruchten in hun omgang met tegenslag en onzekerheid. Want die is er ook. Werken in het circus betekent namelijk vooral projectgestuurd werken, in binnen- en buitenland, op straat, in tenten en theaters, op onregelmatige locaties en werktijden en voor verschillende doelgroepen en opdrachtgevers. Bijna iedereen is zzp’er en dat is onlosmakelijk verbonden met een vorm van inkomensonzekerheid.

Wat we kunnen opsteken van het circusverhaal

Maar waarom is deze branche ook voor mensen buiten het circus interessant? Allereerst laat deze casus zien dat inkomensonzekerheid op zichzelf geen probleem hoeft te zijn. Althans, wanneer je niet op zoek bent naar een vaste baan met vaste uren en inkomsten. De circusartiesten laten ons zien dat werkgeluk niet wordt bepaald door zaken als inkomen en status. Het gaat ze er veel meer om dat ze werk doen dat uitdagen en spannend is én bij ze past als persoon. Dit zet recente discussies over het instellen van een ‘numerus fixus’ op opleidingen ‘waar jongeren van dromen’ (zoals de voorzitter van Techniek Nederland, Doekle Terpstra, het graag ziet) in een ander daglicht. Jaren geleden was ik daar ook voorstander van en laten we jonge mensen vooral zo goed mogelijk blijven voorlichten over hun latere baankansen. Maar laten we zeker niet tornen aan het belang van een vrije studiekeuze. Niet iedereen droomt van een baan in de techniek en het circusverhaal laat bij uitstek zien dat mensen zich met vallen en opstaan prima op de arbeidsmarkt kunnen redden. Gelukkig word je pas van een beroep dat bij je past en het werk dat levensvoldoening geeft.

Zijn er dan helemaal geen problemen? Zeker wel. Een daarvan is het gebrek aan sociale basiszekerheid. Bij langdurige ziekte is er op dit moment geen verzorgingsstaat die de sociale risico’s voor de zelfstandige circusmensen opvangt. In Nederland heeft ongeveer een op de vier zzp’ers geen enkele voorziening om de gevolgen van arbeidsongeschiktheid op te vangen, zij kunnen dus ook niet terugvallen op eventuele spaartegoeden of broodfondsen. Is het niet een kwestie van beschaving dat iedereen in de samenleving, zelfstandige of werknemer in loondienst, zich op een basisniveau zou moeten kunnen verzekeren ten aanzien van risico’s die iedereen kunnen treffen? Of het nu gaat om een verplichte basisverzekering óf om een goedkope private variant, laten we snel afspraken maken om een betaalbare verzekering voor zzp’ers tegen het risico van arbeidsongeschiktheid in het leven te roepen. Politieke besluitvorming heeft op dit moment nog altijd niet plaatsgevonden, hoewel er een voorstel ligt van de Stichting van de Arbeid.

Tot slot nog een ‘hartekreet’: we mogen we ons best wat meer gaan interesseren voor het Nederlandse circus als cultureel erfgoed. Waar we bereid zijn om 175 miljoen euro te betalen voor een schilderij van Rembrandt, steekt het schrapen van middelen via subsidies en fondsen door circusondernemingen schril af. Hopelijk draagt deze blog daarom ook een beetje bij aan een hernieuwde kennismaking met deze bijzondere beroepsgroep.   

Fabian Dekker, Arbeidssocioloog en als senior onderzoeker verbonden aan SEOR/Erasmus Universiteit Rotterdam

Ook interessant om te lezen:

Er zijn geen berichten gevonden

Inloggen


Sluit venster