Pilot: samenwerking bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en gemeente werpt vruchten af

Hij is een jongeman, een twintiger, en wacht al ruim drie kwartier in de Werkplaats Financiën XL. Nerveus. Er zijn nog tien wachtenden voor hem. Dan is hij aan de beurt. Hij gooit zijn papieren naast de computer. Samen met een van de vrijwilligers gaat hij achter het scherm zitten. De gegevens worden ingevuld. Een fluitje van een cent. “Zo, dat is snel gepiept”, zegt hij. “Dat had ik zelf ook gekund.” Dan blijken drie aanslagen open te staan, waarvoor hij ook kwijtschelding kan aanvragen. “Dat kan wel kloppen, ik ben de laatste jaren af en aan dakloos geweest, ik heb net een huis gekregen.” De vrijwilliger belt even rechtstreeks met een medewerkster van de gemeentelijke hulplijn. Die bevestigt het, maar ziet tegelijkertijd ook dat er een boete van 120 euro uitstaat. Hij heeft al 3 jaar geen gemeentelijke belastingen betaald. Door de korte lijntjes kan er meteen een betalingsregeling getroffen worden. De jongeman gaat duidelijk opgelucht weg.

Noodkreet

De ‘piekwekenactie’ van het programma Geldzorgen in Brainport ontstond door de noodkreet van de Eindhovense maatschappelijke partners. Ze trokken aan de bel, omdat ze tijdens piekweken de ondersteuning aan inwoners nauwelijks nog georganiseerd kregen. Bijvoorbeeld bij het invullen van belastingformulieren, maar ook bij kwijtschelding.
Intensief samenwerken is het sleutelwoord van de werkwijze, we benutten ieders expertise om samen tot dat ene doel te komen: mensen (zo vroeg mogelijk) helpen bij geldzorgen om erger te voorkomen. De maatschappelijke partners spreken de taal van de mensen en kennen ze, Partnerfonds Brainport Eindhoven en Impact040 sluiten aan en versterken. Daar hebben ook de inwoners van de Brainportregio baat bij. Door de extra hulp van vrijwilligers kunnen de maatschappelijk organisaties hun gewone werkzaamheden voortzetten en ontstaat er geen opstopping.

Bedrijfsvrijwilligers

Hoe komen we aan die extra vrijwilligers? Die werven we. Het zijn wel bijzondere vrijwilligers: namelijk bedrijfsvrijwilligers. Medewerkers van bedrijven die bij het Partnerfonds en Impact040 aangesloten zijn en de kans krijgen om ‘in de baas zijn tijd’ vrijwilligerswerk te doen. Samen voor Eindhoven bemiddelt ze, een organisatie die gespecialiseerd is in het verbinden van bedrijven en maatschappelijke en sociale doelen. De bedrijfsvrijwilligers leren door vrijwilligerswerk ook andere vaardigheden ontwikkelen. Ze krijgen bijvoorbeeld meer begrip voor de noden in de samenleving en meer empathie. Behalve kennis hebben ze ook tijd en aandacht, daardoor voelen mensen zich gehoord en gezien.

Laagdrempelige campagne

Weer andere bedrijfsvrijwilligers ontwikkelden een communicatiecampagne voor de inloopweken. Daarbij leerden we van eerdere ervaringen. De communicatie staken we deze keer laagdrempelig in, dat gold ook voor de locaties van de inlopen, die concentreerden we midden in wijken. Wie bezochten zoal de inloop? Studenten, werkenden met een laag inkomen en ouderen die van een AOW’tje moeten rondkomen. Kortom, iedereen met een inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum komt in aanmerking voor kwijtschelding en was welkom.

Partnerfonds Brainport Eindhoven en Impact040 mikken op een duurzame verandering voor zoveel mogelijk inwoners in Brainport. We willen krachten bundelen zonder een topzware organisatie te zijn. Daarom zoeken we aansluiting bij wat er al leeft op sociaal gebied. We passen projecten aan en versterken ze. Samenwerken is daarbij het sleutelwoord. Samenwerken van bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en gemeente. Samenwerken om van Brainport óók een Social Valley te maken. Een voorbeeld is een pilot van het programma Geldzorgen (de ‘piekwekenactie’): inwoners helpen bij het kwijtschelden van gemeentelijke belastingen.
Aan de piekwekenactie van Geldzorgen in Brainport doen mee: de gemeente Eindhoven, WIJeindhoven, Lumens, Sociaal Raadslieden, Werkplaatsen Financiën XL, Vrijwillige Hulpdienst Eindhoven, bedrijfsvrijwilligers en Samen voor Eindhoven.

Foto: Jos Lammers

Tegenstrijdig energiebeleid

Nederland worstelt met de hoge energieprijzen. Daarbij doet zich een merkwaardige tegenstelling voor. Aan de ene kant zijn er in het verleden allerlei heffingen ingevoerd om de energieprijs hoger te maken. Dat geldt zowel voor gas en elektriciteit als voor diesel en benzine. De bedoeling daarvan was het gebruik te ontmoedigen, vooral om daarmee de uitstoot van CO2 terug te dringen, dat immers sterk bijdraagt aan de opwarming van de aarde. Het betekent niet dat Nederland zelf daarmee de dans ontspringt, maar wel dat Nederland zich daarmee aan internationale afspraken houdt die zijn gemaakt om wereldwijd de uitstoot van broeikasgassen en daarmee de opwarming van de aarde te beperken.

Door: Paul Bordewijk

Redenen om minder energie te gebruiken

Sinds de Russische inval in Oekraïne is er een tweede reden om minder energie te gebruiken: zo beperken we de import van aardgas uit Rusland en kan dat land daardoor over minder financiële middelen beschikken om de oorlog te voeren.

Inmiddels zijn de prijzen van fossiele brandstoffen op de wereldmarkt sterk opgelopen. Dat ondersteunt het beleid om door heffingen tot een lager verbruik te komen: dat heet vraaguitval. Maar daarbij ontstaat een probleem. De mogelijkheden om op korte termijn zonder maatschappelijke schade het brandstofgebruik te beperken blijken op termijn heel bescheiden. Het gebeurt wel, de Nederlandse CO2 uitstoot was in het eerste kwartaal van dit jaar 13% lager dan in 2021. Maar dat was niet alleen door vraaguitval, maar ook door het mooie weer. Daardoor werd er minder gestookt en werd er meer weersafhankelijke energie (zon en wind) opgewekt.

De berichten over vraaguitval stemden ook niet alleen tot blijdschap. Bedrijven moesten sluiten vanwege de hoge gasprijs, en mensen met een laag inkomen kwamen in de kou te zitten omdat ze de gasrekening niet meer konden betalen. De term ‘energie armoede’ deed zijn intree.

De twee kanten van fossiele brandstof

Daarmee bleek dat er aan fossiele brandstoffen twee kanten zitten: ze dragen bij aan de opwarming van de aarde en daarom moet het gebruik worden tegengegaan, maar ze zijn voor veel mensen ook een eerste levensbehoefte, en dat moet je mensen gunnen. De verwarming van je huis staat daarmee op één lijn met onderwijs en gezondheidszorg, waarbij de overheid vraaguitval voorkomt door een belangrijk deel van de kosten voor zijn rekening te nemen.

Aardgas heeft daarmee twee gezichten: aan de ene kant heeft het sterke negatieve externe effecten, maar aan de andere kant is het een eerste levensbehoefte en daarmee een bemoeigoed. Dat maakt het lastig voor de overheid om beleid te voeren. Ik zou ook geen enkel ander goed weten waar je deze ambivalentie ziet.

Wat is rechtvaardig?

Er zijn verschillende uitwegen uit dit dilemma, maar die hebben wel elk hun eigen bezwaren. De overheid heeft een aantal heffingen verlaagd. Dat is gunstig voor mensen met een tochtig huis en een laag inkomen, en ook voor de wijkverpleegster die met de auto haar klanten langs gaat. Maar het voordeel komt voor een groot deel terecht bij mensen die het niet nodig hebben, en zo ook minder geprikkeld worden om een warmtepomp te nemen of hun benzineslurper te vervangen door een elektrische auto.

Je kunt ook inkomensafhankelijk een compensatie verstrekken. Er wordt nu € 800 per jaar verstrekt, maar dat is dan weer onafhankelijk van de isolatiegraad van je huis, en van je warmtebehoefte. Wie de hele dag het huis uit is verstookt minder dan wie de hele dag stijf van de reuma thuis zit. Moet je daar ook rekening mee houden?

En durven mensen zo’n toelage wel aan te vragen? Bij allerlei regelingen gebeurt dat onvoldoende. Zeker na de toeslagenaffaire loopt iedereen die een fout maakt bij het aanvragen (meterstand verkeerd ingevuld) het risico door de overheid te worden teruggepakt, ook al zou dat door de overheid ontkend worden. Want wie gelooft dat nou?

Je kunt ook bepaalde toepassingen van fossiele brandstoffen verbieden. Terrasverwarming is daar wellicht de eerste gegadigde voor. Of winkeldeuren die openstaan. Je kunt vliegen zwaarder belasten, in ieder geval even zwaar als andere vervoerswijzen, maar daarmee tref je dan ook wel weer mensen die bij hun familie in Turkije of Suriname op bezoek gaan.

De overheid zal het nooit goed doen. En dat komt door het tegenstrijdig karakter van ons energiegebruik: een bemoeigoed met sterke negatieve externe effecten.

Een inclusieve arbeidsmarkt vraagt niet om mooie woorden, maar investeringen

Werken, ik heb er zoals veel mensen niet elke dag zin in. Een dagje op de bank tv-kijken, of een dagje op stap met vrienden is meer uitnodigend. Ik heb echter helemaal geen hekel aan mijn werk. Als beleidsmedewerker bij de gemeente Dijk & Waard kan ik een bijdrage leveren aan de lokale samenleving, en dit sluit aan bij mijn brede interesse in maatschappelijke ontwikkelingen. Ook draagt het bij aan mijn persoonlijke ontwikkeling. In dit alles gaat er om dat ik goed werk lever, en het feit dat ik een lichamelijke beperking heb staat niet centraal.

Positie mensen met een arbeidsbeperking

Het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College) houdt toezicht op de uitvoering en naleving van het VN-Verdrag voor de rechten van mensen met een beperking in de Nederlandse samenleving. Afgelopen februari heeft het College de resultaten gepubliceerd van een derde onderzoek naar de positie van mensen met een beperking op het gebied van het zelfstandig leven in de maatschappij, onderwijs en werk. Omdat ik uit eigen ervaring weet wat werk voor meerwaarde kan brengen richt ik me in deze blog op het thema arbeid.

Uit de meting van het College blijkt dat 64% van de mensen met een beperking geen betaalde baan heeft. Ter vergelijking: van algehele beroepsbevolking had in hetzelfde jaar 22% geen baan. Uit het onderzoek blijkt dat hoe zwaarder de handicap van iemand is, hoe moeilijker het is om te werken. Hiernaast blijkt dat mensen met een lichamelijke beperking of chronische aandoening minder vaak behoefte hebben aan aanpassingen op het werk dan mensen met psychische aandoening. Dit kan zijn doordat de eerste twee doelgroepen al zelf over aanpassingen beschikken. Wel zijn er een positieve trends op te merken. Sinds 2016 vinden mensen met een lichte lichamelijke beperking en mensen met meerdere chronische ziekten vaker een baan.

Breng oorzaken in kaart

Ondanks dat het aantal mensen met een beperking met een baan tussen 2016 en 2020 is gestegen, blijft de arbeidsparticipatie van deze groep mensen achter lopen ten opzichte van de algehele beroepsbevolking. Ook kan de vraag worden gesteld of deze toename betekent dat de positie van mensen met een beperking op de arbeidsmarkt daadwerkelijk is verbeterd aangezien deze trend de algemene economische ontwikkeling in deze periode volgt. Nu ben ik er niet van op de hoogte of er al onderzoek is gedaan naar de oorzaken van deze achterliggende positie van mensen met een arbeidsbeperking. Volgens mij moeten deze oorzaken wel het uitgangspunt zijn voor het kunnen ontwikkelen van effectief arbeidsmarktbeleid. Uit eigen ervaring weet ik dat hoger opgeleiden met een beperking geen ondersteuning krijgen bij solliciteren. Volgens mij heeft het meerwaarde als ook deze groep ondersteuning krijgt, vooral ten aanzien van de communicatie over hun talenten en beperkingen.

Mogelijke oplossingen

Om de arbeidsmarktpositie van mensen met een beperking te verbeteren moeten er volgens mij verschillende dingen worden ondernomen. Met een individuele benadering moet er in kaart worden gebracht wat iemands talenten en beperkingen zijn en welke maatschappelijke activiteiten hier het beste bij passen. Een betaalde baan is een mooi streven, maar als dit voor iemand niet haalbaar is moet maatschappelijke toegevoegde waarde het uitgangspunt zijn, bijvoorbeeld vrijwilligerswerk. Omdat iemands talenten en beperkingen kunnen veranderen is coaching gedurende een gehele loopbaan belangrijk. Verder kan het denk ik helpen als er beter inzichtelijk wordt gemaakt welke vraag er op de arbeidsmarkt is. Hierdoor komt er meer inzicht in waar iemands talenten het beste kunnen worden ingezet. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat iemand niet één gehele functie kan invullen, maar misschien onderdelen van meerdere functies.

Concluderend stel ik dat het komen tot een inclusievere arbeidsmarkt niet alleen een inspanning vraagt van mensen met een arbeidsbeperking en werkgevers. Hiervoor is ook een investering van de overheid nodig.

Geraadpleegde bron: Inzicht in inclusie III | Mensenrechten

Mark Homan, Beleidsmedewerker sociaal domein Werkorganisatie gemeente Heerhugowaard & Langedijk / Algemeen bestuurslid CP Nederland.

Bondgenoten

Laatst sprak ik uitgebreid met een vakgenoot. Hij kent het werkveld schuldhulpverlening al vele jaren. We spreken onder andere over wetgeving, over noodzakelijke grondige herziening, over stoppen met pleisters plakken. We zien allebei dat het zo niet langer kan. We zijn ook niet de enigen. Sterker nog, steeds meer actoren, ook politici, juristen en onderzoekers, zien dat fundamentele hervorming noodzakelijk is. De roep om verandering zwelt aan en is niet meer te ontkennen.

Door: Maarten Bergman

Schone lei voor schuldhulpverlening

Wat mij betreft gaat dat veel verder dan alleen een schone lei voor schuldhulpverlening. Zonder herdefinitie van het minimuminkomen, het afschaffen van het verdienmodel in de incasso industrie en de wijziging van de financiering van beschermingsbewind, is samenvoeging van het minnelijk en wettelijk traject schuldhulpverlening zinloos. Al deze terreinen moeten onderdeel zijn van een integrale hervorming. Dat betekent dat er iemand moet opstaan die de moed, visie en het mandaat heeft om domein overstijgend te acteren.

Natuurlijk hoort bij nieuwe wetgeving ook een centraal registratiesysteem. Legio deelregistraties die zelfs samen geen compleet beeld van de schuldenproblematiek geven, zijn velen een doorn het oog. Bovendien zijn hier verschillende commerciële bureaus actief. Het bestaan van schulden is in allerlei opzichten big business geworden. Een miljardenindustrie, waar ook detacheerders en opleiders deel van uitmaken. We hebben recent allemaal gezien wat dat doet met de kwaliteit van de dienstverlening.

Terwijl we gedachten en ideeën uitwisselen, valt me iets op. Dat we het vooral eens zijn. Er is eigenlijk maar één opvallend verschil: hij denkt in systemen, strategieën en anticipeert op (onbewezen) obstakels. Ik niet, omdat ik niets ambieer, alleen het maximaal haalbare wil doen. Zonder voorbehoud. Met als gevolg dat ik in zijn redenaties minder vrijheid van denken herken. Hij streeft naar resultaat, wil effectief zijn, zoekt naar compromissen, censureert zijn gedachten voordat hij ze uitspreekt.

Water bij de wijn

Ik hoor bijna waar hij op het punt staat zich niet te laten hinderen door tactiek en draaiboeken. Om zich dan uiteindelijk toch te laten leiden door de angst voor falen. Hij beoogt verandering, maar doet water bij de wijn omdat hij vreest dat het anders niet gaat lukken, omdat er politieke of bestuurlijke weerstand verwacht wordt. Dat noemt hij stap voor stap. Niet te veel tegelijk willen. De lat niet te hoog leggen. Het zijn precies die sussende teksten die waarlijke vernieuwing in de weg staan.

Intussen bestaan er diverse moties en wetsvoorstellen die min of meer hetzelfde nastreven. Opvallend is dat daarin niet of nauwelijks samenwerking wordt gezocht. Diverse koepelorganisaties zijn ook opvallend stil. Mogelijk uit angst voor verlies van positie. Eigenbelang en territoriumdrift spelen helaas een grote rol, terwijl daarmee de oorspronkelijke drijfveer, de persoon met schulden helpen, geheel uit het oog is verloren.

Handvest presenteren

Daarom stel ik voor om een bondgenootschap aan te gaan. Zonder ego of berekening. Om over de eigen schaduw heen te stappen en belangeloos een breed gedragen Handvest te presenteren. Een voorstel dat de tsunami van alle rapporten en onderzoeken van de afgelopen jaren overbodig maakt.

Een brede alliantie die met overtuigende argumenten (zowel cijfermatig als menselijk) een niet te negeren beweging vormt. Die politieke weerstand doet verdampen. Die beroep doet op het diepere weten dat we allemaal bezitten. Een Handvest Bondgenoten dat maar tot één ding kan leiden: een eenduidig traject dat uitgaat van grenzeloos maatwerk, dat zorg voor de persoon met schulden weer centraal stelt, dat de verantwoordelijkheid bij één regisseur legt, dat schulden kwijtscheldt wanneer er geen draagkracht is, dat niet uitgaat van straffen of tegenprestatie, maar van gezondheid en welzijn.

Wie wil dat nou niet? Iedereen is van harte welkom!

Maarten Bergman, Zelfstandig trainer en adviseur schuldhulpverlening Coördinator AdministratieMaatje bij de Vrijwillige Hulpdienst Eindhoven

Wat we kunnen leren van circusartiesten

Circusartiesten. Het zijn er naar schatting tussen de 100 en 150 en ze is hiermee de kleinste beroepsgroep van ons land. Een rondgang langs 28 circusprofessionals laat zien dat we veel kunnen leren van hun streven naar werkgeluk. Daarnaast roept het actuele vragen op over sociale zekerheid en over het huidige adagium om vooral te kiezen voor krapteberoepen.

Nederlandse circusartiesten: wie zijn het?

Iedereen heeft ideeën én herinneringen bij het woord circus. Naast de traditioneel, reizende circusondernemingen is er in de laatste drie decennia meer en meer aandacht in Nederland voor het zogenaamde ‘nieuwe circus.’ Waar de meesten van ons het circus waarschijnlijk nog zullen associëren met de meer traditionele verschijningsvorm, is het juist de nieuwe variant die snel aan belang wint. Niet zozeer als opvolger van het traditionele circus, maar eerder als een nieuwe variant ernaast, waarbij gebruik wordt gemaakt van mengvormen tussen muziek, theater, dans en circustechnieken. Inmiddels zijn er twee professionele circusopleidingen in ons land, er zijn tussen de 100 en 150 circusartiesten en jaarlijks gaan er naar schatting meer dan 1,5 miljoen Nederlanders naar een voorstelling. De gemiddelde circusartiest is 39 jaar (meestal vallend in de leeftijdsgroep van 30 tot 59 jaar) en overwegend werkzaam als zelfstandige zonder personeel (zzp’er). In het traditionele circus zijn de werkenden vaak praktischer geschoold dan in het nieuwe circus en er wordt wat vaker met vaste arbeidscontracten gewerkt. Het is een bijzondere en nog altijd kleinste beroepsgroep van Nederland. Maar hoe klein de beroepsgroep ook is, het is een branche waar alle grote discussies over flexibilisering, sociale bescherming en de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt bij elkaar komen.

Een verhaal over veerkracht en onzekerheid

Voor een boek over circusartiesten sprak ik vorig jaar met 28 Nederlandse circusprofessionals, met name over hoe ze betekenis geven aan hun leven en loopbaan in de circuswereld. Het werd een verhaal over het aanstekelijke idee van een avontuurlijk en passievol leven. Dit heeft primair te maken met het op jonge leeftijd kiezen voor een loopbaan die volledig aansluit bij iemand zijn identiteit, waardoor de persoon en beroep als het ware in elkaar samensmelten. Dit levert veel doorzettingsvermogen, zelfvertrouwen en creativiteit op. Van deze vorm van veerkracht plukken ze duidelijk de vruchten in hun omgang met tegenslag en onzekerheid. Want die is er ook. Werken in het circus betekent namelijk vooral projectgestuurd werken, in binnen- en buitenland, op straat, in tenten en theaters, op onregelmatige locaties en werktijden en voor verschillende doelgroepen en opdrachtgevers. Bijna iedereen is zzp’er en dat is onlosmakelijk verbonden met een vorm van inkomensonzekerheid.

Wat we kunnen opsteken van het circusverhaal

Maar waarom is deze branche ook voor mensen buiten het circus interessant? Allereerst laat deze casus zien dat inkomensonzekerheid op zichzelf geen probleem hoeft te zijn. Althans, wanneer je niet op zoek bent naar een vaste baan met vaste uren en inkomsten. De circusartiesten laten ons zien dat werkgeluk niet wordt bepaald door zaken als inkomen en status. Het gaat ze er veel meer om dat ze werk doen dat uitdagen en spannend is én bij ze past als persoon. Dit zet recente discussies over het instellen van een ‘numerus fixus’ op opleidingen ‘waar jongeren van dromen’ (zoals de voorzitter van Techniek Nederland, Doekle Terpstra, het graag ziet) in een ander daglicht. Jaren geleden was ik daar ook voorstander van en laten we jonge mensen vooral zo goed mogelijk blijven voorlichten over hun latere baankansen. Maar laten we zeker niet tornen aan het belang van een vrije studiekeuze. Niet iedereen droomt van een baan in de techniek en het circusverhaal laat bij uitstek zien dat mensen zich met vallen en opstaan prima op de arbeidsmarkt kunnen redden. Gelukkig word je pas van een beroep dat bij je past en het werk dat levensvoldoening geeft.

Zijn er dan helemaal geen problemen? Zeker wel. Een daarvan is het gebrek aan sociale basiszekerheid. Bij langdurige ziekte is er op dit moment geen verzorgingsstaat die de sociale risico’s voor de zelfstandige circusmensen opvangt. In Nederland heeft ongeveer een op de vier zzp’ers geen enkele voorziening om de gevolgen van arbeidsongeschiktheid op te vangen, zij kunnen dus ook niet terugvallen op eventuele spaartegoeden of broodfondsen. Is het niet een kwestie van beschaving dat iedereen in de samenleving, zelfstandige of werknemer in loondienst, zich op een basisniveau zou moeten kunnen verzekeren ten aanzien van risico’s die iedereen kunnen treffen? Of het nu gaat om een verplichte basisverzekering óf om een goedkope private variant, laten we snel afspraken maken om een betaalbare verzekering voor zzp’ers tegen het risico van arbeidsongeschiktheid in het leven te roepen. Politieke besluitvorming heeft op dit moment nog altijd niet plaatsgevonden, hoewel er een voorstel ligt van de Stichting van de Arbeid.

Tot slot nog een ‘hartekreet’: we mogen we ons best wat meer gaan interesseren voor het Nederlandse circus als cultureel erfgoed. Waar we bereid zijn om 175 miljoen euro te betalen voor een schilderij van Rembrandt, steekt het schrapen van middelen via subsidies en fondsen door circusondernemingen schril af. Hopelijk draagt deze blog daarom ook een beetje bij aan een hernieuwde kennismaking met deze bijzondere beroepsgroep.   

Fabian Dekker, Arbeidssocioloog en als senior onderzoeker verbonden aan SEOR/Erasmus Universiteit Rotterdam

En toen was er geen probleem meer…

Mijn laatste werkdagen achter mijn eigen keukentafel komen in zicht en het leven gaat beetje bij beetje terug naar het “normale”. Maar wat is dat normale en is dat goed genoeg? De verwachtingen op economisch en sociaal gebied waren zeer negatief bij de start van de pandemie. De economische vooruitzichten werden als zeer slecht bestempeld en de schuldenproblematiek zou explosief toenemen. De meest gunstige variant gaf een stijging van de, toch al forse, schuldenproblematiek aan met 14% en het worst case scenario liet een stijging zien van 80% in een paar jaar tijd (Deloitte en Schuldenlab.nl).

Problematische schulden

Uit het dashboard Schuldenproblematiek in beeld bleek dat er in Nederland op 1 oktober 2020 ruim 614 duizend huishoudens met problematische schulden geregistreerd stonden. Dat is 7,6 procent van alle particuliere huishoudens. Voor de coronapandemie was dat 7,9 procent. Wat niet is gemeten zijn de ontwikkelingen van huishoudens met risicovolle schulden. Ondanks dat we inmiddels anderhalf jaar verder zijn, denken we niet dat dit beeld ingrijpend is veranderd. Wel zijn we erg benieuwd hoe een en ander zich de komende tijd gaat ontwikkelen. We zien de inflatie schrikbarend toenemen met 6,4%, het hoogste niveau in 40 jaar tijd. De prijzen van boodschappen, energielasten en benzine nemen flink toe. Een en ander resulteert in een daling van de koopkracht voor 117 huishoudtypen heeft het Nibud berekend. Dat wil zeggen dat de uitgaven harder toenemen dan de inkomsten. Dit zet het netto te besteden inkomen onder druk. Als huishoudens netto minder te besteden hebben en de wereld gaat langzaam weer open waardoor ze ook meer uit gaan geven is het  de vraag wat dit gaat doen met de schuldenproblematiek.

Gelukkig hebben we wel een nieuw kabinet dat een regeerakkoord heeft afgesloten met als mooie werktitel “Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst”. Het kabinet heeft de ambitie om de brede armoede- en schuldenaanpak met volle kracht door te zetten. Ze nemen maatregelen om het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in vier jaar tijd te halveren. Ook een herijking van het sociaal minimum om vast te stellen of dit toereikend is om van te leven en om mee te doen in de samenleving heeft hun aandacht. Mooie afspraken maar ondertussen is er sprake van enige urgentie. We lezen steeds meer berichten over groeiende problemen vanwege energie armoede en de stijgende prijzen. De budgetplannen van huishoudens, die geholpen worden met het financieel rondkomen, staan fors onder druk waardoor huishoudens maandelijks minder netto te besteden hebben. Mooie initiatieven als het Nationaal Jeugd Ontbijt zijn helaas hard nodig om ervoor te zorgen dat kinderen niet met een lege maag naar school gaan.

Afstand tussen hulpverlening en hulpvrager

In de afgelopen twee jaar is het minder goed gelukt om mensen met schuldenproblematiek zover te krijgen dat ze zich melden bij de officiële schuldhulpverlenende organisaties. Dat heeft ermee te maken dat vele loketten dicht gingen en er werd overgeschakeld op digitale dienstverlening. Als we zien dat het aantal aanvragen voor schuldhulpverlening in de afgelopen twee jaar grosso modo is gedaald dan kunnen we de voorzichtige conclusie trekken dat afstand tussen hulpverlening en de hulpvrager niet werkt. Daarbij is het natuurlijk ook zo dat de samenwerking tussen de vele partijen die actief zijn in de jungle van het sociale domein elkaar ook minder hebben getroffen. Wat helpt is elkaar weer echt ontmoeten!

Wat de toekomst gaat brengen weet ik niet. De ambities van het kabinet zijn niet mals en wat zou het mooi zijn als we over drie jaar kunnen zegen dat het aantal kinderen in armoede gehalveerd is en dat initiatieven als het Nationaal Jeugd Ontbijt nauwelijks meer nodig zijn. Zoals ik het nu inschat moet er dan nog heel veel water door de Rijn stromen. Ook weer niet te veel want we hebben onze portie overstromingen wel gehad in het afgelopen jaar. Een ding is zeker het netto besteedbaar inkomen stroomt de komende tijd niet over en bestaans(on)zekerheid van kwetsbare mensen blijft een actueel thema waar we samen de schouders onder moeten blijven zetten.

Ruud van den Tillaar, directeur Kredietbank Limburg

Als je het niet weet, dan zie je het niet!

Op 1 februari stuurde het zorginstituut een interessant rapport naar de minister van Langdurige Zorg en Sport. Hierin valt te lezen dat de huisartsenzorg aan mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) nog flink verbeterd kan worden. De oorzaak? Heel vaak wordt LVB niet herkend. Signalen, die ook heel subtiel kunnen zijn, worden niet opgepikt. Daarnaast weet de huisarts en/of praktijkondersteuner (POH) niet altijd goed te communiceren met de betreffende persoon en er wordt vervolgens ook onvoldoende samengewerkt met andere zorgverleners/ondersteuners in het medisch en/of sociaal domein.

Licht verstandelijke beperking

Ik ben er blij mee! Niet met de constatering natuurlijk, maar wel met dit rapport. Eindelijk! Het geeft een bevestiging van het beeld dat wij in onze dagelijkse praktijk vaak tegenkomen. Overigens zonder verwijten aan al die professionals. “Je gaat het pas zien als je het door hebt” (Cruyff). Maar als je niet weet hoe een LVB te herkennen, dan is het goed reageren en acteren een hele klus. Mensen voelen zich niet geholpen; raken gefrustreerd; blijven terugkomen; claimen aandacht of extra onderzoeken en “wij” gaan ze vooral heel lastig vinden. Maar dat zijn ze niet. Ze begrijpen niet goed wat van hen verwacht wordt en voelen zich overvraagd. Overigens zonder dat ze dit zullen zeggen.

Een LVB gaat niet over. Het is dus een onmogelijke vraag of opdracht aan de “LVB-er” dat hij zich moet aanpassen. Die taak ligt bij ons. Professionals in de zorg- en dienstverlening. Of eigenlijk overal waar mensen, mensen ontmoeten. Wij zullen moeten schakelen en onze manier van communiceren en bejegening aanpassen. Natuurlijk moeten we dan wel “de gebruiksaanwijzing” kennen. Maar dat geldt uiteindelijk in het contact met iedereen.

Wat vaak vergeten wordt, dan wel volledig onbekend is, is dat er in Nederland naar schatting 1,17 miljoen met LVB zijn (SCP 2018). Een hele grote groep dus die het verdient om ook de juiste aandacht te krijgen. Of het nu gaat om zorg en ondersteuning; onderwijs; werk of het gewone dagelijkse leven.

Huisartsenzorg beter en efficiënter

De invalshoek van het onderzoek van het Zorginstituut is het programma Zinnige Zorg. Met de getrokken conclusies kan de (huisartsen)zorg aan mensen met LVB beter, maar ook efficiënter. En dus wellicht goedkoper. Dat is mooi. Maar voor mij is de indirecte opbrengst veel belangrijker. Als we mensen écht zien en écht horen, dan geven we ze ook erkenning. Dan is het vanzelfsprekend dat zij er net zo goed bij horen; onderdeel zijn van onze (soms zeer complexe) samenleving. Dan laten we hen dus gewoon meedoen in een samenleving die graag mensen insluit in plaats van uitsluit.

Stiekem hoop ik op meer van dit soort onderzoeken. Meer sectoren die zichtbaar maken waar verbeteringen mogelijk zijn in het herkennen en omgaan met mensen met LVB. En daarbij ook heel concreet benoemen wat de opbrengsten daarvan zijn. Zodat velen echt een prikkel voelen om onze samenleving inclusiever te maken voor mensen met een vaak niet-zichtbare beperking zoals LVB.

Irene Thuis, Bestuurder MEE Zuid Limburg

“Helaas kloppen de gegevens”

“Helaas kloppen de loongegevens met het formele recht op KOT [kinderopvangtoeslag]. … op basis van de huidige feiten kan ik denk ik niet anders dan wederom de voorscho…”. En dan houdt het op. In ieder geval in het screenshot dat rondgaat op het internet, waarin de geWOBte correspondentie van een ambtenaar van de belastingdienst is te zien. Bezwaarfunctionaris / boetespecialist in kwestie lijkt enorm teleurgesteld dat een burger kinderopvangtoeslag moet worden toekgekend, omdat zijn/haar gegevens (“helaas”!) kloppen.

Eh… nog een keer? Een ambtenaar, in dienst bij een overheidsinstelling die mede tot doel heeft het uitkeren van geld aan burgers baalt dat er geld uitgekeerd moet worden aan een burger. Als aan de hand één voorbeeld een totaal verziekte cultuur binnen een deel van de belastingdienst geïllustreerd zou moeten worden, dan is dit een goede kanshebber. De absolute onwil van een overheidsdienaar om de burger te geven waar die recht op heeft. Nou ja, na de bekende ‘afpakjesdag’ - want dat nog schrijnender voorbeeld combineert het weerhouden van waar burgers recht op hebben met een welhaast sadistisch genoegen in dat weerhouden. “Haha, lekker geld afpakken, vooral bij die mensen met rare exotische namen. Kostelijk! Jij nog een koffie, Piet?”

Jacht op burgers

De dramatische gevolgen van deze houding bij de belastingdienst, voortkomend uit een doorgeslagen focus op fraude die uiteindelijk uitmondde in een jacht op burgers, is bekend. Tienduizenden mensen, veelal met een migratieachtergrond, zijn in diepe ellende gestort door de overheid die er juist voor ze had moeten zijn. Zijn de armoede ingejaagd, hebben draconische schulden gekregen, huwelijken zijn er aan kapot gegaan, kinderen zijn uit huis geplaatst en mensen hebben zelfs zelfmoord gepleegd omdat ze de gevolgen niet meer konden verdragen.

Het vertrouwen van de slachtoffers van het toeslagenschandaal in overheid kan niet anders dan volkomen kapot zijn, waarschijnlijk onherstelbaar beschadigd. Dit zal nog decennia doorwerken.

Werken voor de overheid

Maar ik merk dat ik toch ook steeds blijf denken aan die medewerkers van de belastingdienst. Want waarom gaat iemand werken voor de publieke zaak? Je wordt niet rijk. De stabiliteit en baanzekerheid die vroeger geassocieerd werd met de overheid is ook niet wat het vroeger was. Dan blijft over “iets nuttigs willen doen voor de samenleving” – al neem ik daar wellicht het risico mee een naïeve idealist te zijn. Maar als je daar niet in geïnteresseerd bent, waarom werk je dan bij de overheid?

En iets scherper geformuleerd: mensen die de publieke zaak en het algemene belang niet willen dienen hebben helemaal niets te zoeken bij de overheid. En mensen die er lol aan beleven om de burger te bestelen, die zouden actief geweerd en waar nodig ontslagen moeten worden, want de schade die ze aanrichten is onvoorstelbaar.

János Betkó

Het verhaal achter de minibibliotheek in de wijk Kanaleneiland in Utrecht

Echt een droom die ik al jaren heb waarbij de tijd mij elke keer inhaalt. Eindelijk was ik er op tijd bij en startte voor de zomer met de groep “Kanaleneiland leest”.

Om precies te zijn had ik de droom om in de week van Lezen en Schrijven extra aandacht te vragen voor het lezen. 8 september is de Wereldalfabetiseringsdag. Die dag is een goed moment om aandacht te vragen voor de aanpak van laaggeletterdheid.

Minibibliotheek

Zo gezegd, zo gedaan en in samenwerking met veel taalaanbieders in de wijk zijn wij dragers geworden van “Kanaleneiland leest”. Wij hebben veel mooie initiatieven waargemaakt, veel boeken verzameld en gedeeld. En wij hebben op vrijdag 28 januari de opening van het eerste bibliotheek-kastje gevierd. Hierna volgen er nog vier. Kanaleneiland leest is een mooie samenwerking tussen veel partners in de wijk zoals Bibliotheek Utrecht, Taal doet meer, Wijkcoöperatie/Krachtstation, DOCK Utrecht, NL educatie, Stichting lezen en schrijven, stichting Ascha, HU, en uiteraard Basmah Academy.

Ervaringsdeskundige laaggeletterdheid

Mijn persoonlijke verhaal! Ik ben Amina Berkane-Abakhou en mijn motivatie is de pijn die ik heb ervaren bij laaggeletterdheid. Een fase in mijn leven met belangrijke leermomenten, ervaringen en groei.

In 1988 ben ik verloofd met mijn buurjongen in Marokko. De afspraak was dat ik verder zou studeren na ons huwelijk, maar toen ik een jaar later in Nederland kwam, had ik een andere mening. Ik wilde liever schoonmaakwerk gaan doen en geld verdienen.

Mijn man weigerde het en ik weigerde te studeren en zo doende bleef ik van 1990 tot 1996 thuis. Mijn eerste pijnlijke moment heb ik ervaren op het moment dat de vliezen waren gebroken in een winkel, ja dat lees je heel goed. Ik was 17 jaar oud en toen drie maanden zwanger… een miskraam. Doordat ik de taal niet kon spreken heb ik zo naar huis moeten lopen en pas thuis mijn man kunnen bellen om hulp te vragen. Je had destijds geen mobiele telefoons.

Deze ervaring was heel erg heftig, maar toch niet heftig genoeg om de knop om te draaien en de Nederlandse taal gaan leren.
Op mijn 19de kreeg ik mijn oudste kind. Ik sprak nog steeds de taal niet en ik was continu afhankelijk van mijn man. Gek genoeg viel mij op dat mijn man heel erg goed was in samenvattingen maken. Bij de huisarts, ziekenhuis of ergens anders waar hij voor mij moest vertalen viel mij op dat hij van mijn lange verhaal maar een paar woorden vertelde.

Trots en liefde bestaat in alle talen

Ik kreeg mijn oudste en begon de confrontatie heftiger te ervaren. Bij het consultatiebureau, op straat, speeltuin en overal baalde ik er van dat ik geen contact kon maken met mensen. Ik kon destijds de Franse taal vloeiend spreken, maar daar had ik weinig aan.

Op mijn 23ste had ik drie kinderen waarvan de oudste naar de peuterspeelzaal ging. Ik begon toen serieus mijn best te doen om Nederlands te leren, omdat ik de groepsleidster graag wilde verstaan en zaken rond mijn dochter wilde bespreken. Laaggeletterd of niet, trots en liefde bestaat in alle talen.

Toen begon mijn strijd tegen laaggeletterdheid. Naast beginnen met werken, alsnog schoonmaakwerk, begon ik thuis ook de Nederlandse taal te leren.

Dagelijks keek ik samen met de kinderen naar Klokhuis, Sesamstraat. Elke woensdag las ik de krant, het Stadsblad, van A tot Z. Na een paar maanden belandde ik spontaan in de ouderenzorg en toen ging het snel. Als ervaringsdeskundige begrijp ik heel goed hoe lastig het kan zijn om de Nederlandse taal niet machtig te zijn en mee te moeten bewegen in een cultuur die je niet eigen is. Maar ook dat het waar is: “waar een wil is, is een weg”.

Scheuren, scheren en schuren

Ik ging dus werken en leren en zodoende leerde ik een vak, verdiende geld en leerde de taal. Ik heb met regelmaat schaamte gevoeld, maar ook trots. Schaamte als ik een grote fout maakte tijdens het spreken zoals bij een oudere man. De Nederlandse taal is ook heel ingewikkeld. Je hebt scheuren, scheren en schuren. Als je een oudere man vertelt dat je hem komt scheuren terwijl je scheren bedoelt, dan weet je dat je je later gaat schamen…

Ik vergeet nooit dat ik tijdens de verzorgende opleiding, toen we leerden over de meest voorkomende ziektes bij ouderen. Ik leerde toen over afasie… ik kreeg er kippenvel van toen ik aan mezelf moest denken. Ik voelde wat de cliënten voelden omdat ik ook heel vaak de woorden niet vond die ik wilde gebruiken om mijn verhaal te vertellen en mijn gevoel te uiten. Het verschil is dat ik geen hersenletsel heb, voor de rest heb ik ook een taalstoornis.

Volgens internet is: “Afasie een taalstoornis waarbij je taalvermogens aangetast zijn of verdwenen. De letterlijke betekenis van afasie is 'niet spreken'. … Afasie ontstaat door een hersenletsel, bijvoorbeeld bij een beroerte”.

Hbo-diploma

De tijd gaat voorbij, ik kreeg het een na het andere diploma en in 2010 mocht ik mijn hbo-diploma in ontvangst nemen na een pittige periode. Ik leerde het eerst met een paar woordenboeken aan tafel, tussen de vijf en acht woordenboeken, ligt eraan om welke stof het ging.

Gedurende de hele opleiding herhaalde de docente “je neemt te veel hooi op je vork”. In het begin zocht ik serieus naar hooi, spreekwoorden leer je ook niet vanzelf.

Tijdens mijn werk heb ik veel mensen ontmoet die trots op me waren, me de hemel in prezen en lieten zien, voelen en horen dat ik het kan en ervoor moest gaan. Ik heb ook mensen ontmoet die wachtten tot ik iets verkeerde sprak om me uit te lachen of te corrigeren… mensen die me bijvoorbeeld vroegen of ik eerder een plan had geschreven… Het zijn allemaal mensen die iets hebben opgeleverd in deze groei.

Ben ik klaar? Nee! Ben ik tevreden? Ja, zeker;-).

Amina Berkane Abakhou, Oprichter Basmah coaching en training, en Sleutelfiguur

Weet u wat duur is? Niks doen!

De Banenafspraak laat iedere dag weer zien hoe groepen mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt naar werk begeleid kunnen worden. Inmiddels is het al met 66.000 mensen gelukt. Dit smaakt naar meer en uitbreiding van de afspraak is het recept voor succes. Aart van der Gaag legt uit waarom en geeft aan hoe.

De miljarden vliegen in het rond. Het kabinet compenseert het bedrijfsleven voor de coronaperikelen. Er worden miljoenen mondkapjes aangeschaft, die nooit gebruikt zullen worden en we blijven optimistisch: de schatkist kan het lijden. De economie draait als een tierelier.

Penny - pound

Wat een verschil met de crisisjaren 2008-2014. Bezuinigen was toen het motto. Dat gebeurde dan ook. We bezuinigden ons steeds verder de crisis in. Pennywise poundfoolish kunnen we bijvoorbeeld de manier wel noemen waarop er is omgegaan met de sociale werkplaatsen. De deuren gingen dicht voor nieuwe instroom. De Banenafspraak werd al opgezadeld met een hypotheek nog voor hij goed en wel begonnen was. De poorten naar de SW werden gesloten. Er werd bezuinigd op dienstverlening aan werkzoekenden.

Waarom is er niet gekozen voor een banenafspraak met daarnaast een zekere mate van SW-toegang voor die mensen waarvoor de stap naar de ‘reguliere arbeidsmarkt’ net te groot is?

Nou, men vond het te duur. Tegenwoordig mogen kosten misschien geen gangbaar sentiment meer zijn als het erom gaat keuzes van de overheid te rechtvaardigen. Maar toen, we praten een slordige tien jaar geleden, nog wel. De bezuiniging moest en zou ingeboekt worden. De penny’s waren belangrijker dan de pounds. Want weet u wat echt duur is?  Mensen thuis op de bank laten zitten en een uitkering geven.

Menselijk kapitaal

Zodra mensen aan het werk zijn (even ervan uitgaande dat ze er financieel op vooruit gaan door aan de slag te gaan) ontstaat er iets moois. Mensen worden gelukkiger, leven gezonder, kunnen hun schulden afbetalen, betalen belasting en en zijn minder vatbaar voor bijvoorbeeld criminele verleiding. Dit is een hele korte samenvatting, maar het scp heeft er een heel rapport over geschreven. Het kost de samenleving geld (economisch kapitaal) om mensen aan de zijlijn te laten staan. Dat het menselijk kapitaal kost, behoeft verder geen betoog, maar zou op zichzelf al reden genoeg zijn om in te zetten op een strategie die mensen aan werk helpt en werkgevers aan medewerkers.

En die strategie hoeven we niet op de tekentafel te bedenken. De contouren zijn bekend: zet de bekende Banenafspraak, 125.000 banen voor mensen met een beperking voor 2026, om in een een 250.000 banenplan. De Banenafspraak heeft laten zien dat het, ondanks de ontzettend bureaucratische manier waarop de ondersteuning georganiseerd is, mogelijk is om grote groepen mensen uit een ogenschijnlijk kansloze positie naar de arbeidsmarkt te brengen. Op dit moment gaan er ruim 66.000 mensen weer naar hun werk toe. Een ongekend succes.

Wat stellen we nu eigenlijk voor?

Breid de doelgroep van de afspraak uit naar alle groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Hanteer niet de kunstmatige, scherp getekende lijntjes van de oorspronkelijke banenafspraak, maar neem de definities van het VN0-verdrag Handicap als uitgangspunt en kijk ook naar een groot deel van de WIA-populatie, statushouders die niet aan de bak komen en bijvoorbeeld mensen die lang in de bijstand hebben gezeten.

Daarmee verdwijnt het onterechte onderscheid tussen iemand die voor zijn 20e verjaardag een indicatie kreeg en wel meetelt en degene die precies dezelfde ziekte op latere leeftijd opliep en niet meetelde. Concurrentie tussen mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt wordt zo beperkt en alle mensen die belemmeringen ondervinden om aan de slag te gaan, krijgen meer kans.

We weten ondertussen wat werkt in het instrumentarium: in - of externe jobcoaching, no-risk regelingen rond ziekte en eenduidige loonkostensubsidies. Kijk je mij in mijn hart, dan zou ik daar nog wat forse vereenvoudigingen aan toe willen voegen. Geef iedereen een loonwaarde van 50%. Dan ben je meteen af van kostenverslindende procedures en dure specialisten, die de productiviteit van een medewerker op een goudschaaltje wegen.

Kansen

En een no-risk aanpak is niet alleen een goed idee bij ziekte, maar ook bij andere risico's. Het is toch echt een beetje lullig voor een ondernemer, die met hart en ziel probeert om mensen in zijn bedrijf te integreren en als, bij nader inzien blijkt dat de match niet geslaagd is, als beloning een ontslagvergoeding mag betalen. Belangrijker nog dan dat het lullig is, werkt deze dreiging als een belemmering voor veel werkgevers om kansen te bieden aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.

Het heeft de staat niet heel veel gekost om de 66.000 mensen in het kader van de Banenafspraak aan het werk te helpen. Dat is heel eenvoudig uit te rekenen. Trek van dit bedrag nog de besparingen aan bijkomende maatschappelijke kosten (uitkering, zorg) af en er blijft alleen maar winst over. En dan heb ik het begrip arbeidsmarktkrapte nog niet eens benoemd!

Het is tijd om de regelingen uit te breiden, inclusie makkelijker te maken en te investeren in een grote groep mensen. Dit vraagt geen ingewikkelde wetswijziging, niet eens verregaande beleidskeuzes, wel gezond verstand en een visie op een maatschappij waarin iedereen mee kan doen. Ik praat over investeringen die renderen. En, ter herinnering, investeren in de arbeidsmarkt is altijd beter dan compenseren. En zo kunnen we veel uitgaven van de overheid in coronatijd toch wel typeren.

Aart van der Gaag is boegbeeld en inspirator van de projecten ‘Op naar de 100.000 banen’ & ‘Op naar de 25.000 banen’, initiatieven van werkgeversorganisaties en ministeries om werkgevers te enthousiasmeren rond de Banenafspraak. Van der Gaag is al zijn hele leven betrokken bij de onderkant van de arbeidsmarkt. Na een studie bedrijfseconomie was hij onder meer werkzaam bij de voorganger van CEDRIS, directeur van het Arbeidsbureau Utrecht en van Start Uitzendbureau, een tripartite stichting met als doel mensen zonder werk via uitzenden naar een (vaste) baan te brengen. Daarnaast werkte hij ook voor de commerciële uitzendwereld in diverse directiebanen.

Inloggen


Sluit venster