Zorg afschalen betekent niet mensen aan hun lot overlaten
Leestijd: 2 minuten
Ik ben ervan overtuigd dat niemand zit te wachten op een (jeugd)zorgstempel. Het is een fijner gevoel als je zelf je leven goed op de rit kan houden; meer eigen regie; meer eigenwaarde. Maar als je eenmaal (jeugd)zorg hebt, en die voelt als de juiste oplossing, dan is het ook heel vervelend als die weer verdwijnt. Begrijpelijk! Toch moet dat gaan gebeuren. Want naast het onnodig in zorg plaatsen, moeten we met elkaar ook vooral gaan afschalen. Een nieuw toverwoord?
Ondersteuning van het voorliggende veld
Afschalen betekent niet mensen aan hun lot overlaten. Gelukkig niet. Vanuit de zorg afschalen betekent de ondersteuning bieden van het voorliggende veld (de algemene voorzieningen dat beschikbaar is in een wijk of gemeente). En door preventieve activiteiten ook het opschalen van het voorliggend veld naar de zorg proberen te voorkomen.
In de aanbestedingsleidraden die ik lees, zie ik dit volop voorbij komen. En ik ben het er helemaal mee eens! Er kan nog zoveel meer in het brede voorliggende veld. Cliëntondersteuners en maatschappelijk werkers zijn er op gericht om samen met mensen te werken aan oplossingen in het normale leven. Om te zoeken naar de mogelijkheden om de eigen regie op het leven weer te versterken, eventueel samen met het netwerk. Daar laten we nog heel veel kansen liggen.
Waar gaat het bezuinigde budget heen?
Dus heel fijn dat er bij de aanbestedingen nu wél heel expliciet aandacht voor is. En het vertaalt zich ook in de beschikbare budgetten voor de (jeugd)zorg. Die gaan omlaag zodat er meteen een prikkel is om mensen niet onnodig in zorg te nemen. Klinkt misschien nog wel logisch. Maar de vraag die zich dan aandient is waar het bezuinigde budget heen gaat. Als het geld de inhoud volgt, dan lijkt het me voor de hand liggend dat er meer geld beschikbaar komt voor dit voorliggende veld en de preventieve activiteiten. Zodat meer cliëntondersteuners en maatschappelijk werkers ook meer ruimte krijgen (in tijd en geld) om te doen wat er nodig is. en meer mensen kunnen ondersteunen. Helaas zie ik dat in de concrete praktijk nog niet echt gebeuren.
Waar zitten dan de belemmerende factoren?
Irene Thuis
In dit opschalings- en afschalingsdenken ligt er een belangrijke taak bij de gemeentelijke toegangen tot de (jeugd)zorg. Die toegangen worden overal verschillend georganiseerd en het is dan ook geen eenvoudig vraagstuk. Niet voor niets loopt hiervoor een landelijk, door Movisie ondersteund, traject. Grote vraag die mij triggert is ‘wie bepaalt of iemand in het voorliggend veld geholpen kan worden of een indicatie moet krijgen voor (jeugd)zorg?’ En wie houdt daarbij dan ook écht het belang van de burger als allerhoogste goed in beeld?
Ik zie verbaasd gebeuren dat juist zorgpartijen van tevoren gaan bepalen wat in het voorliggend veld opgelost zou kunnen worden, want door hun eigen beperkte budgetten hebben ze tenslotte geen belang meer om zoveel mogelijk mensen in (jeugd)zorg te nemen. Misschien handiger om juist de kennis en kunde van het voorliggende veld te benutten?
Irene Thuis, Directeur-bestuurder MEE Zuid Limburg
Deel dit artikel:
Maatwerk laat zich niet in vangen in wetten
Leestijd: 2 minuten
Het was een belachelijk drukke week geweest. Naast de reguliere werkzaamheden, de drukke dagelijkse plichtplegingen, had ik mij laten verleiden om op een vrijdag deel te nemen aan een sessie over maatwerk. Het had het laatste beetje energie, dat ik aan het eind van de week nog had, volledig opgeslokt. Op weg naar huis liet ik mijn gedachten over deze sessie nog een keer de revue passeren. En hoewel ik een voorstander ben van individualiseren, voelde ik hoe mijn gedachten zich tegen het idee van ‘maatwerk’ verzetten. Dat vermoeide mij nog meer. In de verte doemde intussen mijn huis op. Ik parkeerde de auto. Stapte mijn woning binnen en kuste mijn vrouw. Ze keek mij aan. Trok haar conclusie die ze meteen uitte: Je bent moe. Ze gaf mij de ruimte door de situatie even te laten voor wat het was. Zonder enige vorm van verplichtingen liet ik mij dankbaar op onze bank ploffen. Heerlijk, even niets.
De parallel met ‘De beentjes van sint Hildegard’
Nadat mijn vrouw de innerlijke mens met een heerlijke maaltijd had versterkt, besloten we er een heerlijk avondje van te maken. Eentje in de categorie relaxed, beentjes op de tafel en een filmpje kijken onder het genot van enige alcoholische versnaperingen. Het enige waarover we nog in dubio stonden was de keuze van de film. Zonder daarover te moeten soebatten lieten we de keuze vallen op ‘De beentjes van sint Hildegard’. Een luchtige dramafilm met een komisch tintje die het verhaal vertelt over Jan die 35 jaar is getrouwd met Gedda. De film begon uitermate grappig. Maar hoe verder de film vorderde, hoe meer kwartjes begonnen te vallen: waarom ik zo vermoeid terugkwam van de sessie over maatwerk.
De parallellen tussen Gedda en Carola Schouten drongen zich steeds vaker bij mij op. Voor hen die de film niet kennen. Gedda houdt van Jan. Ze ziet het huwelijk als een vorm van begeleid wonen. Als hij een glas van tafel wil pakken, is zij hem al voor en reikt hem het glas aan. Daarnaast bepaalt ze zijn kleding, vriendschappen, vakanties en al hun andere bezigheden. Naarmate de film het eind naderde, hoe meer ik mij als professional kon vereenzelvigen met Jan. Jan houdt van Gedda, maar ervaart al de bemoeienissen van Gedda als ware hij geen zelfstandig denkend wezen.
Maatwerk: met minder regels meer bereiken
De gelijkenis is treffend. Carola, je voorliefde voor maatwerk en het zoeken naar een Balans in de Participatiewet is liefdevol bewonderingswaardig. Maar stop met het willen bepalen hoe ik mijn werk moet doen. Zoek het asjeblieft niet in het nog meer maken van regels, wetten, uitzonderingen op bestaande regels. Dan wordt verstikkend vermoeiend. Maatwerk laat zich niet in vangen in wetten, bepalingen en voorschriften, Jan zegt het treffend. “Als je in de open haard twee houtblokken op elkaar legt, gaan ze allebei uit. Pas als je ze losjes op elkaar legt branden ze als een fakkel." Carola, hoor de roep van de uitvoering dat je met minder regels meer bereikt. Alsjeblieft Carola, geef mij de professionele ruimte om te doen wat nodig is!!!
Tjalling Smit, Juridisch Adviseur
Deel dit artikel:
Noodopvang Ter Apel in Leiden
Leestijd: 4 minuten
Als diaconaal centrum coördineren we tijdelijke noodopvang voor enkele mensen uit Ter Apel. Dit doen we samen met meerdere kerken in Leiden.
Aanleiding
Al sinds het begin van de zomer slapen honderden mensen buiten in Ter Apel. De opvangcapaciteit blijft ontoereikend. Na een landelijke noodoproep hebben wij als Bakkerij een oproep gestuurd aan ons lokale netwerk: Wij kunnen nu niet wegkijken van wat er gebeurt in Ter Apel. We kunnen als kerken hulp bieden!
In de praktijk
Na onze oproep kwam er van Rooms-Katholieke zijde een aanbod: een kerk stond leeg vanwege toekomstige renovatie. In eerste instantie wilden we, afhankelijk van de nood, een groep opvangen die het ‘het meest nodig had’. Bijvoorbeeld een groep mannen. Maar in de praktijk bleek: De nood van de dag bepaalt wie het het meest nodig heeft. Terwijl wij de kerk nog aan het inrichten waren met bedden en vrijwilligers aan het werven waren, kwam er een telefoontje: de noodopvang van Gouda ging dicht. Tientallen gezinnen zouden die nacht in Ter Apel buiten moeten slapen onder herfstige omstandigheden. Hieraan konden we niet voorbij gaan.
Concreet betekende het dat we op stel en sprong begonnen en twee gezinnen van vijf mensen ontvingen. Met veel sociale media aandacht lukte het om de eerste dagen al 24 uur per dag vrijwilligers te regelen voor de noodzakelijke aanwezigheid en begeleiding.
Kerk in Leiden wordt gebruikt als opvang voor asielzoekers
Samenwerking
Vooraf wisten we dat het goed was om de noodopvang te melden bij de brandweer, politie en overheid. Na de melding bij de gemeentelijke instanties bleef het stil. De gemeente zegde toe mee te helpen waar nodig, maar dit resulteerde niet in concrete hulp, behalve twee kliko-bakken. Sterker nog: het resulteerde in meer verordeningen, richtlijnen en afschuiven van de verantwoordelijkheid naar ons: Dit is jullie privé initiatief als kerken. Naar de pers reageerde de burgemeester echter alsof al deze extra opvang als verantwoordelijkheid en zorg op hun schouders neerkwam, terwijl dit in de praktijk dus absoluut niet is[1]. Na een prikkelende oproep op Twitter aan politieke partijen en wethouders om mee te draaien kregen we twee reacties: niet om mee te doen, maar om op bezoek te komen. Hiervoor hebben we vriendelijk bedankt.
In de praktijk merk je dat concrete hulp sneller en eerder uit het maatschappelijk veld, van buurtbewoners en van lokale kerkgemeenschappen komt dan overheden. Zo kwam Stichting Present met een groep vrijwilligers helpen inrichten. Regelden we kamerschermen via het Rode Kruis en stelde de Voedselbank meteen pakketten beschikbaar. Via ons eigen diaconale netwerk zaten we binnen enkele dagen op 30 vrijwilligers, waaronder huisartsen, vertalers en hulpverleners, via ons lokale netwerk.
Leerpunten
De hulp en opvang is zeer ad hoc tot stand gekomen. Dat is ook de kracht van ons diaconaal centrum: Snel reageren, een organisatie en praktische hulp optuigen is voor ons bekend terrein. Om dit gezamenlijk met kerken op te pakken vraagt meer afstemming, overleg en geduld. Voordat een kerkelijk bestuur ‘akkoord’ geeft, gaan er soms kostbare dagen voorbij. We proberen daarin een midden te vinden. Een voordeel van onze coördinatie is dat kerken sneller ja zeggen vanwege onze knowhow met hulp aan kwetsbaren en dat we met backoffice, coördinatie en communicatie hen de lastige dingen uit handen kunnen nemen. De kerk levert dan de locatie, de praktische ondersteuning en druppelsgewijs gaan ook steeds meer ‘eigen’ vrijwilligers meedoen.
Advies aan andere steden zou zijn: Houd de coördinatie centraal, kies één organisatie met een groot netwerk. Geef daarna of daarnaast zoveel mogelijk praktische organisatie uit handen. De ‘satelliet’ plekken kunnen dan meeliften met de kennis, voorbereiding en ervaring van de andere plekken. Wij focussen ons met de coördinatie op Bed-Bad-Brood. De lokale gemeenschap zorgt dan voor de rest: kleding, taalles, speelgoed, samen koken etc. Dat is ook waar veel vrijwilligers op af komen: om te helpen of ‘iets te doen’.
Het lastige is wel: Waarom vereist de gemeente op deze plekken 24 uur per dag ‘aanwezigheid’ van vrijwilligers? De opgevangen mensen willen het liefst zelfstandig hun dagelijks leven leiden, vrijwilligers voelen zich ongemakkelijk. Dit vergt ook verwachtingsmanagement aan vrijwilligers.
Waar we in beginsel op hoopten: een ‘zwaan-kleef-aan’ effect, lijkt in de praktijk ook te werken. Zodra één schaap over de dam is, volgen er meer. We hebben nu na een week opvang een groep van 50 vrijwilligers, twee locaties open en in potentie een paar nieuwe, kleinschalige locaties in de pijplijn.
Stad van Vluchtelingen?
Zoals ik hierboven schreef is er nauwelijks contact, hulp, ondersteuning of input geweest van of met de burgerlijke gemeente of overheden, behalve dat wij hen geïnformeerd hebben. En dat we via de pers moeten vernemen van de burgemeester dat dit onze privé verantwoordelijkheid is. Gezien het feit dat wij opvang bieden waar de overheid te kort schiet, en zij zelfs door rechterlijke uitspraak erop gewezen is deze opvang ‘inhumaan’ en ontoereikend te verzorgen, is dit uitermate frappant. En weer een mooi voorbeeld van ‘ontoereikend zijn’.
Maar laat ik voorzichtig zijn. Wellicht zijn ze achter de schermen druk aan het vergaderen en ermee bezig. In de tussentijd doen wij wat nodig is: Concrete hulp bieden en helpen waar geen helper is.
Judith van den Berg-Meelis, coördinator Diaconaal Centrum De Bakkerij Leiden
Armoede is ‘hot’, of eigenlijk ‘cold’ als je de voorspellingen voor komende winter eraan ziet komen; er wordt heel veel over gesproken, vergaderd, en gezoomd over armoede in alle verschijningvormen. Gelukkig gebeurt dat ook steeds meer met mensen met ervaringskennis. Zij kunnen verdomd goed uitleggen hoe het is om in de derde week van de maand geen geld meer te hebben; hoe het is om de boodschappen terug te moeten leggen van de kassaband; hoe het is je kinderen geen warme maaltijd te kunnen voorschotelen; hoe het is om een nacht wakker te liggen van een boze brief van Werk & inkomen over niet ingeleverde bewijsstukken; hoe het is om … speelbal te zijn in de wir-war van verzonnen beleid en bijbehorende uitvoering.
Ervaringsdeskundigheid
Het zijn die verhalen die raken. Er gaat bijna geen tv-programma voorbij of er zit wel iemand met ervaringskennis aan tafel met een pakkend verhaal uit de armoedepraktijk van alle dag. Vaak tot tranen toe geroerd altijd met applaus ontvangen; met een schouderklop, met een bosje bloemen en wie weet - als het helemaal meezit - nog met reiskosten en een cadeaubon als dankjewel. Prima, zou je zo zeggen. Niets mis mee.
Ervaringsdeskundigheid deed de afgelopen decennium pijlsnel haar intrede in het sociaal domein. Zelfs hele opleidingen werden er voor uit de grond gestampt of uit Amerika geïmporteerd. Alleen maar goed. Ervaringskennis werd erkend en de opleiding kent zelfs een MBO- en HBO-variant en er zal vast ook al iemand in gepromoveerd zijn.
Maar zien we die ervaringskennis nou ook terug in ons sociaal domein? Is het beleid ervarings-proof? Is de uitvoering ervarings-proof? Zijn de spelregels ervarings-proof?
Of is het verzonnen op de zoveelste verdieping van een stadskantoor waar niemand onder schaal 10 voorbijkomt? Zou iemand met ervaringskennis zelf de ingewikkelde regeltjes verzinnen, waar ie zelf de dupe van is? Zou iemand met ervaringskennis zelf een boze brief verzinnen met alle juridische rim-ram erin, die de stress in je hoofd alleen maar doet toenemen?
‘Klantenpanels’
Inmiddels hoor ik een nieuwe trend, de zogenaamde ‘klantenpanels’. Nu heb ik al een fikse allergie tegen het woord ‘klant’ bij een sociale dienst, voordat je het weet gaan ze ook nog een bijbehorende ‘klantreis’ maken. In de klantenpanels mogen uitkeringsgerechtigden - op verzoek - meepraten en meedenken over de gemeentelijke website of over een nieuw formulier, maar wezenlijk meedenken over beleid en uitvoering, dat zit erin het panel ook niet in.
Ralf Embrechts
Met de oplopende tekorten aan menskracht bij gemeenten zien we de inhuur van consulenten en bijbehorende managers alleen maar toenemen. Vaak is mijn eerste vraag bij een kennismaking: “Ben je hier tijdelijk of voor vast?”, want voordat je het weet tref je over drie maanden weer een andere beleidsmaker of consulent. Dat maakt zo lastig afspraken. Mijn tweede vraag is of mijn gesprekspartner zelf ervaringskennis heeft, of ie wel eens zelf aan de andere kant van het loket heeft gezeten? Dan krijg ik meestal een bevlogen verhaal te horen waarom iemand bij de sociale dienst of het UWV is komen werken. Nooit om het geld, altijd om mensen te helpen; tot zo ver zit dat wel goed.
Maar hoe komt het dan dat gemeenten toch nog zo’n kromme regels kunnen blijven verzinnen, zo’n vreemd beleid, dat vaak niet past bij de doelgroep, dat onbegrepen wordt door hen voor wie het bedoeld is, dat de plank toch dikwijls - ook in de uitvoering - finaal misslaat? Dat dan weer gecorrigeerd moet worden door het andere toverwoord in het sociaal domein ‘maatwerk’?
Beleids- en uitvoeringsdeskundige
Wie weet helpt de inzet van ervaringskennis die verder gaat dan een klantenpanel. Daarom zou ik iedere sociale dienst en UWV willen verleiden (ik hou niet zo van verplichten) per 250 uitkeringsgerechtigden ten minste één uitkeringsgerechtigde aan te nemen als beleidsdeskundige en ten minste één als uitvoeringsdeskundige; die praktische wijsheid is hard nodig in beleid en uitvoering. Natuurlijk tegen de normale bijbehorende schaal, dat spreekt voor zich. Ik hoef de schatbewaarder van de gemeentekas niet voor te rekenen dat dit ook weer helpt de uitstroomcijfers, alleen zal Den Haag daar nog meer om juichen.
Blijf als gemeente niet wachten tot er weer niemand op de zoveelste wervingsadvertentie reageert, of uiteindelijk maar weer kiezen voor dure inhuur. Dit is je kans gemeente, geef banen aan mensen die nu aan uw eigen zijlijn staan, een MBO-, HBO- of WO- diploma is echt niet nodig; een dot aan levenservaring en ervaringskennis in het sociale domein is enkele de vereiste. Gezocht: Ervaringskennis (m/v/x) in alle schalen! Kandidaten volop!
Ralf Embrechts is sociaal ondernemer en werkt in de wijken van Tilburg als directeur/buurman bij MOM Tilburg en is mede-oprichter van Quiet.
Deel dit artikel:
Hoe de zorg en ondersteuning voor mensen met een levenslange en levensbrede beperking eenvoudiger kan
Leestijd: 6 minuten
Mensen met een levenslange en levensbrede beperking hebben te maken met een veelheid aan instanties, aanvraagprocedures en voorwaarden. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport organiseerde in het kader van het programma ‘De Juiste Zorg Op De Juiste Plek’ panelgesprekken over de toekomst van de gezondheidszorg. En over de vraag hoe de mens centraal kan staan. Mark Homan sprak mee en bepleit twee oplossingslijnen.
Panelgesprekken
Vorig jaar heb ik deelgenomen aan een aantal panelgesprekken georganiseerd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de vraag hoe de gezondheidszorg toekomstbestendig kan worden gemaakt en hoe de mens hierbij centraal kan worden gesteld.[1] Ons subgroepje verkende deze vraag ten aanzien van mensen met een levenslange en levensbrede beperking. In de gesprekken kwam duidelijk naar voren dat deze groep mensen bij het regelen van hun zorg en ondersteuning rekening moet houden met verschillende wetten.
Telkens opnieuw
Dit betekent dat ze hierbij te maken hebben met verschillende instanties, aanvraagprocedures en voorwaarden. Dit vergt veel tijd, en voor veel mensen ook veel energie. Bij een groot aantal van de aanvraagprocedures moeten de aanvragers telkens opnieuw aantonen welke beperking ze hebben, terwijl er bij deze doelgroep meestal geen grote veranderingen optreden ten aanzien van hun handicap. Deze verkokerde en bureaucratische opzet is niet alleen terug te zien bij de zorg, maar ook in de sociale zekerheid en andere thema’s waarbij mensen met een beperking ondersteuning of aanpassingen nodig hebben.
Onvoldoende bewust
De gesprekken over het toekomstbestendig maken van de zorg hebben mij aan het denken gezet. Ik geloof dat in Nederland beleidsmakers en politici zich met de beste intenties inzetten om het voor mensen met een beperking mogelijk te maken een leven te leiden zoals mensen zonder beperking. In de praktijk hebben mensen met een beperking echter te maken met heel wat drempels om dit voor elkaar te krijgen, en ik denk dat veel beleidsbepalers zich hier onvoldoende bewust van zijn. Hierbij constateer ik dat de meeste van deze obstakels in twee perspectieven zijn in te delen.
Algemene voorzieningen
Aan de ene kant zijn veel van de algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar worden gesteld vaak nog ontoegankelijk voor mensen met een beperking. Zo lopen blinden en slechtzienden regelmatig tegen obstakels die op het trottoir staan, ontbreken er invalidetoiletten in horecagelegenheden en is het voor mensen in een rolstoel niet mogelijk om spontaan met het openbaar vervoer op pad te gaan omdat er ruim van tevoren reisassistentie moet worden aangevraagd.[2]
Aparte regelingen
In Nederland is er veel voor mensen met een beperking geregeld, en ik denk dat er niet veel landen zijn die het beter doen op gebied van gezondheidszorg en voorzieningen voor mensen met een beperking. Echter, veel van deze voorzieningen zijn apart van het reguliere aanbod georganiseerd. Zo zijn er speciale vervoersvoorzieningen, maar is nog niet het gehele openbaar vervoer inclusief ontworpen. En is er het streven om alle mensen met een beperking in het reguliere onderwijs toe te laten, maar zijn veel kinderen nog afhankelijk van speciaal onderwijs omdat het niet lukt om in het reguliere onderwijs de juiste ondersteuning te bieden.[3]
Het verkokerde en bureaucratische zorgsysteem
Aan de ene kant zijn dus de algemene voorzieningen vaak niet toegankelijk genoeg voor mensen met een beperking. Aan de andere kant maken veel mensen met een beperking gebruik van maatwerkvoorzieningen die ze vanwege hun handicap nodig hebben. Maar als je in Nederland zorg, ondersteuning of hulpmiddelen nodig hebt is de kans groot dat je in een wereld van regeltjes en formulieren terecht komt. Dit komt onder andere doordat zorg en ondersteuning door verschillende instanties wordt aangeboden.
Mark Homan
In een eerdere blog heb ik al aangegeven hoe het verkokerde en bureaucratische zorgsysteem in Nederland tot absurde situaties kan leiden. Zo ben ik laatst ook weer in een dergelijke situatie terecht gekomen. Als ik ergens heen ga, kan ik mij ter plaatse makkelijker met een scootmobiel voortbewegen. Voorheen verplaatste ik me met een driewielfiets, en kon mij dan op de plaats van bestemming lopend zonder ondersteuning voortbewegen. Op het moment dat ik dit niet meer kon, heb ik een scootmobiel aangevraagd bij het zorgkantoor.
Driewielfiets inleveren
Het zorgkantoor reageerde met de mededeling dat ik mijn driewielfiets moest inleveren als ik gebruik wilde maken van een scootmobiel. De bedoeling van deze regel begrijp ik: de fiets zou heel goed door iemand anders gebruikt kunnen worden. Echter, ik wilde mijn fiets behouden om ook nog een beetje in beweging te blijven, hierdoor kan ik misschien mijn fysieke achteruitgang een beetje tegen gaan. Daarom heb ik gevraagd of ik de driewielfiets (tegen een financiële bijdrage) zou kunnen overnemen. Dit was vanwege de starre regels niet mogelijk. Enige ruimte voor maatwerk was er in deze situatie niet.
Onnodig duur
Ik verbaas me erover dat mensen die gebruikmaken van hulpmiddelen in dergelijke situaties deze niet mogen behouden. Het inleveren en vooral het aanvragen van hulpmiddelen is tijdrovend en maakt de zorg volgens mij alleen maar duurder. Deze grote hoeveelheid aan bureaucratie is niet alleen onderdeel van de zorg, maar komt ook naar voren in andere domeinen, zoals arbeid, de sociale zekerheid en vervoersvoorzieningen. Dit vergt voor de mensen die er afhankelijk van zijn ook extra energie, en veel mensen met een beperking beschikken al over een kleine energievoorraad.
Het kan hierbij ook frustrerend zijn als er bij meerdere aanvragen verantwoording moet worden afgelegd over de aard en mate van de handicap. Dit heb ik een aantal keren meegemaakt bij een aanvraag voor een Wmo-voorziening. Naast de energie en tijd die het kostte, gaf het me het gevoel dat ik moest bewijzen dat ik een beperking heb, terwijl de gemeente al bekend was met mijn situatie.
Twee voorwaarden
Om tot een toegankelijke samenleving te komen waarin mensen met een levenslange en levensbrede beperking gelijk aan personen zonder beperking een zo onafhankelijk en vrij mogelijk leven kunnen leiden, moet de maatschappelijke inrichting aan twee voorwaarden voldoen. Ten eerste moet de overheid ervoor zorgen dat algemene collectieve voorzieningen toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Met algemene collectieve voorzieningen bedoel ik producten en diensten waar iedereen (soms wel onder voorwaarden) gebruik van kan maken, zoals het openbaar vervoer, overheidsinformatie, onderwijs, uitgaansgelegenheden, sportvoorzieningen, et cetera.
Basisprincipe
Bij de ontwikkeling van deze voorzieningen zou inclusiviteit een basisprincipe moeten zijn. Inclusiviteit in de zin dat ze toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Een voorbeeld hiervan is dat bij het ontwerp van openbare gebouwen er rekening mee wordt gehouden dat deze te betreden is met een rolstoel, dat er binnen het onderwijs ruimte is om maatwerk te bieden om een opleiding op een lager tempo te volgen en dat overheidsinformatie ook te raadplegen is voor slechtzienden of blinden.
Publieke en privaat
Dit vraagt om bewustwording bij beleidsmakers en ondernemers, dus in het publieke en private domein. Het betrekken van ervaringsdeskundigen bij de planvorming aangaande voorzieningen is hierbij volgens mij een meerwaarde. Veel personen zonder beperking zijn zich namelijk niet bewust van de drempels en obstakels waar je met een beperking mee te maken hebt. Mensen met verschillende soorten beperkingen, zoals een motorische beperking of slechtziendheid, weten op basis van hun eigen ervaringen het beste welke belemmeringen en obstakels er zijn. Het toegankelijk maken van de algemene collectieve voorzieningen draagt er aan bij dat mensen met een beperking (makkelijker) de dingen kunnen doen die ze zonder handicap ook zouden kunnen doen.
De goede richting
In de Toekomstagenda 2022-2026 ‘Zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking’ staan voornemens in de goede richting.[4] Hierin stelt minister Conny Helder van Langdurige Zorg voor om te gaan verkennen hoe de Wmo voor mensen met een beperking passender kan worden gemaakt. Het betreft de mensen die geen beroep kunnen doen op de Wlz. Ik pleit ervoor om dit traject als pilot te laten fungeren. Er zijn namelijk ook mensen met een levenslange en levensbrede beperking die voor hun zorg en ondersteuning een beroep moeten doen op andere wetten. De ervaringen uit de pilot kunnen ook worden gebruikt om te verkennen hoe het voor deze doelgroep makkelijker kan worden gemaakt om zaken op andere domeinen te organiseren, zoals arbeid en sociale zekerheid.
Aparte wet
Verder pleit ik ervoor om te verkennen of een aparte wet voor de zorg en ondersteuning voor mensen met een levenslange en levensbrede beperking tot een vereenvoudiging kan leiden. Wellicht kunnen hierin ook regels ten aanzien van sociale zekerheid, werk, wonen, et cetera worden geïntegreerd, waarbij de uitvoering bij één instantie wordt belegd. Vermindering van complexiteit en bureaucratie zou hierbij als uitgangspunt moeten worden genomen.
Mark Homan, kwaliteitssmedewerker Burgerzaken. Gemeente Dijk & Waard
Deel dit artikel:
Dementievriendelijke stad: zinloos of zinvol?
Leestijd: 3 minuten
Vaak krijg ik de vraag: wat maakt Roermond nu een dementievriendelijke stad? En nog vaker: waarom is dit nodig? Als twintig procent, dat is één op de vijf, van je inwoners dementie krijgt, is het dan eigenlijk niet gewoon noodzakelijk dat je een dementievriendelijke stad of gemeente bent? Voor mij is het dan ook geen vraag of je een dementievriendelijke gemeente bent, maar hoe je er een kunt zijn. En dat zit in ons allemaal. Want die gemeente, die stad of straat, dat is niet alleen de wethouder of een ambtenaar. Dat zijn wij, en allemaal kunnen we een steentje bij te dragen om onze inwoners met dementie zo goed mogelijk te laten leven in onze stad. Vandaag voor je buurvrouw, maar morgen misschien voor jezelf of je partner.
Aanpakkers in Roermond
Roermond is een stad van dingen doen. We gaan aan de slag en problemen pakken we aan. Zijn inwoners met dementie dan een probleem? Nee, integendeel. We koesteren en waarderen hen zoals elke inwoner. Wat wel een vraag kan zijn, zijn de mogelijkheden voor mensen met dementie om te blijven deelnemen aan het maatschappelijk leven? Na de diagnose dementie lijkt de wereld zich te sluiten, de omgeving reageert anders en activiteiten worden minder of zijn alleen nog maar gericht op de doelgroep dementie. Maar iedereen, ongeacht welke diagnose je krijgt, wil eigenlijk gewoon blijven meedoen. Mee blijven doen in je vertrouwde omgeving, bij je club blijven of zelfstandig een boodschap doen. Dat vereist soms aanpassingen, begrip, kennis van dementie en praktische handreikingen. In Roermond hebben we dit breed aangepakt. Door iedereen in de leefwereld van mensen met dementie te betrekken. Mantelzorgers, partners, winkelpersoneel en verenigingen. Samen met alle partners in onze gemeente hebben we deze beweging in gang gezet. Ik ben er dan ook ontzettend trots op dat iedereen binnen het netwerk hiermee aan de slag is gegaan en zich blijft inzetten om een dementievriendelijke stad te zijn. Dementievriendelijk is geen pop-up verschijnsel, maar een blijvende beweging die we samen mogelijk maken.
Meedoen!
Samen met inwoners met dementie en hun naasten kijken wat nodig is en vooral wat wel kan. Een mooi voorbeeld vind ik de fervente fietser. Deze inwoner met dementie ging altijd wandelen met een vrijwilliger. Nu dat fysiek niet meer gaat, zijn ze op de fiets gestapt. Het wekelijkse fietsuitje, samen op de duofiets, is voor deze inwoner een prachtig moment in de week. Heerlijk in de buitenlucht een activiteit ondernemen die je altijd graag hebt gedaan. Dementie hoeft niet het einde te zijn van je hobby’s of activiteiten die je graag onderneemt. Samen kunnen we een alternatief zoeken. Hoe kan ik, met misschien een kleine aanpassing, datgene blijven doen wat ik altijd graag deed.
Van dementievriendelijk naar seniorvriendelijk
Steeds meer komen we tot het inzicht dat een stad waar het goed leven is voor mensen met dementie, een stad is waar het goed leven is voor iedereen. We maken de doorontwikkeling naar Seniorvriendelijk Roermond. Een mooi voorbeeld daarvan zijn de Doe Mee Weken, die 17 september zijn gestart. Bijna vier weken lang kunnen senioren deelnemen aan meer dan 40 activiteiten die dwars door de hele gemeente worden georganiseerd. Mensen kunnen elkaar ontmoeten, ervaringen uitwisselen en gewoon een fijne tijd hebben. Hopelijk motiveren we mensen hiermee om actief te blijven en anderen te ontmoeten. We zien dat bijvoorbeeld ook bij de inloop voor mensen met dementie en hun naasten. Mensen gaan ook op andere dagen met elkaar afspreken. Zo kun je elkaar steunen, ervaringen uitwisselen en vaak is het ook gewoon veel fijner om samen erop uit te gaan. De drempel is dan toch veel lager.
Verplicht aan onze inwoners
Als overheid, en als bestuurder, sta ik voor de belangen en voor het welzijn van onze inwoners. Ik vind het belangrijk dat we een stad zijn waar iedereen mee kan doen en niemand aan de kant hoeft te staan. Een stad waar je je als inwoner thuis voelt, je op je gemak voelt ongeacht wie je bent, daar gaat het om! Dat stimuleert mij elke dag weer om de juiste dingen te doen samen met alle inwoners. Daarom wil ik iedereen oproepen: kijk wat jij kunt doen in jouw omgeving. Klein of groot, het is enorm waardevol. Met steeds meer mensen die de diagnose dementie krijgen, een niet te genezen en progressieve ziekte, moeten we aan de slag om er alles aan te doen dat zij midden in die samenleving kunnen blijven staan. En om dan terug te komen op de vraag: ‘zinloos of zinvol’, zeg ik volmondig zinvol. Sterker nog, een verplichting aan onze inwoners om goed voor hen te zorgen ongeacht hun achtergrond, status of diagnose: iedereen doet mee!
Marianne Smitsmans is wethouder sociaal domein, gezondheid en diversiteit.
Deel dit artikel:
Zomerschool – stichting Jeugd en Samenleving Rijnland
Leestijd: 3 minuten
Ieder kind recht op ontwikkeling! Daar maakt stichting Jeugd en Samenleving (JES) Rijnland zich al meer dan vijftien jaar hard voor. Gebrek aan geld, de taal die thuis gesproken wordt, de wijk waarin iemand opgroeit; dit mag niet bepalend zijn voor de kansen van een kind. Met preventieve en verrijkende programma’s biedt JES ieder kind een kans op ontwikkeling. Zomerschool is er daar een van. Zomerschool biedt kinderen van 9 tot 11 jaar een actieve en zinvolle invulling van hun vakantie. Ze maken plezier met elkaar, ontdekken hun talenten en krijgen meer zelfvertrouwen. Het programma is een succesvolle samenwerking tussen JES Rijnland, Rijkmuseum Boerhaave en basisscholen in de regio Leiden. In dit blogartikel vertellen Zeynep Uslu en Chaya Pahladsingh (beiden werkzaam bij JES Zomerschool) over het programma, de samenwerking met Rijksmuseum Boerhaave en de opbrengst voor de deelnemende kinderen.
Verrijkend programma
Dit jaar stond Zomerschool in het teken van het thema ‘water’.Dertig kinderen uit de bovenbouw van het basisonderwijs gingen onder meer op ontdekkingstocht in de Leidse Hout, een groot park tussen de gemeenten Leiden en Oegstgeest. Zeynep Uslu (coördinator domein 10+): “Zomerschool is een leerzaam en verrijkend project. Door het volgen van een zomerschool vergroten de kinderen hun woordenschat en hun kennis over de wereld. Zomerschool is een week lang lekker spelen, leren en onderzoeken. Aan het eind van zo’n week zijn de kinderen echte waterexperts.” Tijdens een van de workshops konden de kinderen met eigen ogen zien wat voor spullen mensen in de Leidse grachten gooien. Ook mochten ze met een schepnet beestjes zoeken in het water van de Leidse Hout. Bij een workshop van Dunea ontdekten de deelnemers hoe bijzonder ons schone drinkwater uit de kraan eigenlijk is en hoe je vies water schoon kunt maken. Ook mochten ze zelf een ontwerp bedenken waarmee je water van beneden naar boven kunt transporteren. Bij de afsluiting in Rijksmuseum Boerhaave presenteerden de kinderen hun eigen watertechnieken -zoals een waterrad en hijskraan- aan hun ouders en wethouder Abdelhaq Jermoumi (Kansengelijkheid, Jeugd en Onderwijs).
Samenwerking
JES Rijnland organiseerde Zomerschool voor de tiende keer. Het inhoudelijke programma is in handen van JES-professional Chaya Pahladsingh en museumdocent Gerolf Heida van Rijksmuseum Boerhaave. Chaya: “Gerolf hield zich vooral bezig met de inhoudelijke aspecten van het thema, zoals het bedenken van proefjes en experimenten met water en het vertellen van theorieën en andere relevante informatie aan de kinderen. Een van mijn belangrijkste taken is de zorg voor het pedagogische klimaat. Samen zorgen we voor structuur, voorspelbaarheid en vaste afspraken. Verder stond ik stil bij vraagstukken zoals: hoe stimuleren we creatief denken bij de leerlingen? Hoe zorgen we dat alle leerlingen actief meedoen en wat doen wij als dat niet het geval is? Hoe blijven wij de leerlingen (positief) prikkelen? Hoe zorgen wij voor genoeg leermogelijkheden, maar tegelijkertijd ook plezier (het is tenslotte ook hun zomervakantie)? Aan het eind van elke dag hadden we samen met de leerlingen een tips- en topsmomentje om te horen wat wel en niet werkte.”
Talentontwikkeling
Voor Chaya was het de eerste keer dat zij als sociaal professional van JES Zomerschool uitvoerde. Hoe kijkt ze terug op haar Zomerschooldebuut? "Het was niet alleen voor de leerlingen spannend, maar ook voor mij!" vertelt Chaya enthousiast. "Ik heb veel geleerd van Gerolf. Niet alleen over het thema water, maar ik heb ook waardevolle tips kunnen meenemen voor WeekendKlas (een van de andere programma’s van JES Rijnland-red.). De samenwerking met Gerolf was fijn. Ik zou het zo opnieuw doen! En het liefst wat langer dan twee weken, zodat er nog een derde groep kan meedoen." Zomerschool is voor kinderen dé plek om met professionele coaching en begeleiding aan de slag te gaan met talentontwikkeling. Chaya: “Tijdens Zomerschool krijgt iedere leerling de aandacht die hij of zij verdient en is er op creatieve wijze ruimte voor persoonlijke ontwikkeling. Daarnaast voorkomt Zomerschool dat leerlingen in de loop van de zomervakantie achteruitgaan op prestatieniveau. Wij richten ons ook op het ontwikkelen van verschillende skills, zoals presenteren, samenwerken, kritisch zijn en reflecteren. Uiteindelijk kunnen de leerlingen hun nieuwe schooljaar starten met nieuwe vaardigheden en een heleboel zelfvertrouwen! Dat is volgens mij de beste manier om een nieuw schooljaar te beginnen!”
Zomerschool in het kort
Zomerschool is een uitdagend programma voor kinderen uit groep 6 en 7 voor wie de zomervakantie te lang duurt. In Rijksmuseum Boerhaave kunnen de deelnemers een week lang meedoen met leuke en leerzame activiteiten. Met deze extra onderwijstijd wordt hun taalvaardigheid versterkt en ontwikkelen de kinderen spelenderwijs meer zelfsturing, zelfkennis en zelfvertrouwen. Zomerschool is ontwikkeld door JES Rijnland en is toegankelijk voor kinderen uit de gemeenten Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest, Voorschoten, Zoeterwoude en Katwijk. De leerlingen worden geselecteerd in overleg met de scholen. Op aanvraag kan dit programma ook in andere gemeenten worden aangeboden. Kijk voor meer informatie op de site.
Deel dit artikel:
Rode draad: “Laaggeletterdheid bestrijden met voorschoolse- en volwasseneneducatie”
Leestijd: 3 minuten
Iedereen moet de kans krijgen om zich te ontplooien. Dat is niet alleen belangrijk voor jezelf, maar ook voor de samenleving als geheel. Toch krijgen we niet allemaal dezelfde kansen om dat binnen het Nederlandse onderwijssysteem te doen en taal speelt daarin een belangrijke rol. Sommige kinderen beginnen al met een taalachterstand aan basisschool. Anderen realiseren zich pas op latere leeftijd dat ze opgelopen taalachterstanden hebben, en deze graag willen inhalen. Daarom zijn volwasseneducatie en een toegankelijke voor- en vroegschoolse educatie in mijn ogen ook zo ontzettend belangrijk. Dwars door de verschillende rollen die ik in mijn werkzame leven tot nu toe heb vervuld lopen deze twee thema’s er altijd als een rode draad doorheen. Thema’s die eigenlijk zo voor de hand liggen, waar je een lange adem voor moet hebben, maar die zo belangrijk zijn om structureel te regelen.
Foto: Manon van der Zwaal
2,5 miljoen laaggeletterden
Wanneer kinderen een taalachterstand hebben, dan is deze meestal al vroeg opgelopen. Vaak gaat achterstand namelijk van ouder op kind door. Als beide ouders laag opgeleid zijn, hebben kinderen zelfs drie keer zoveel kans om later ook laaggeletterd te worden. Is er dan ook niet voldoende aandacht en tijd voor taal en rekenen op school? Dan halen ze die achterstand niet meer in en worden ze mogelijk de nieuwe generatie laaggeletterden. In Nederland zijn er 2,5 miljoen laaggeletterden en dat aantal groeit helaas nog steeds. Een schrikbarend groot aantal, waar we ons in een rijk land als Nederland nooit bij neer zouden mogen leggen. Maar hoe draaien we die kraan dicht? Hoe zorgen we ervoor dat dat aantal niet stijgt, maar juist daalt?
Een goede start maken
Ik denk in dat kader wel eens terug aan een animatie van Stichting Lezen en Schrijven (waar ik al jaren Toezichthouder ben) over het leven van Lisa. Daarin zie je het beeld van een meisje dat opgroeit met ouders die weinig taalvaardig zijn en haar niet voorlezen. Op school blijft ze lezen en schrijven lastig vinden en wordt er weinig van haar verwacht. Ze rondt met de hakken over de sloot haar opleiding af. Maar als ze, eenmaal aan het werk in de zorg, gevraagd wordt om cliëntenverslagen op de computer in te voeren zorgt dat voor veel stress en uiteindelijk uitval. Zelf vermijdt ze meer en meer om te lezen en zich te ontwikkelen. Als Lisa dan vervolgens zelf een kind krijgt, begint het verhaal van voren af aan.
Om deze problemen bij de wortel aan te pakken, moet je dus zorgen dat die overdracht van laaggeletterdheid van ouder op kind een halt wordt toegeroepen. Hoe doe je dat? Dan kom je dus bij de rode draden uit. Door van de kinderopvang naast een fijne speelplek ook voor- en vroegschoolse opvang aan te bieden met bewezen effectieve educatieve programma’s en te zorgen dat deze toegankelijk en betaalbaar is voor iedereen. Zo zorg je ervoor dat alle kinderen, en juist die kinderen uit gezinnen waar weinig aandacht is voor taalontwikkeling, een goede start kunnen maken. Maar het is ook essentieel dat ouders weten welke rol zij kunnen spelen bij de taal- en schoolontwikkeling van hun minderjarige kind. Dat zij veel praten met en voorlezen aan hun kind. En dat ze ook zelf kunnen en blijven leren. Want als ouders beter leren lezen, schrijven, rekenen en omgaan met de computer, kunnen ze hun kinderen nog beter helpen. Daarom zouden ouders overal in Nederland moeten kunnen werken aan hun basisvaardigheden. En, zoals de SER in 2019 al adviseerde, er zou er in alle gemeenten een goed en bereikbaar aanbod moeten zijn van cursussen voor laaggeletterden.
Geen structurele aandacht
Toch is het helaas niet zo makkelijk als het lijkt. Iedereen vindt het thema laaggeletterdheid belangrijk, maar het heeft geen structurele aandacht. Het strijden voor een geletterde samenleving vereist een lange adem en veel samenwerking tussen verschillende organisaties om hier het verschil in te maken. Het is daarom goed dat er tijdens deze Week van Lezen en Schrijven weer veel aandacht is voor basisvaardigheden in het onderwijs. En dat er weer nieuwe plannen zijn om de kinderopvang educatiever en toegankelijker te maken voor álle ouders. Voor een geletterde samenleving is het namelijk belangrijk zo vroeg mogelijk te investeren in de ontwikkeling van jonge kinderen. En cruciaal dat ook ouders kunnen blijven werken aan hun basisvaardigheden. Zo maken we het voor iedereen mogelijk om zich te kunnen ontplooien en blijft die rode draad gewoon doorlopen.
In de Week van Lezen en Schrijven vraagt Stichting Lezen en Schrijven extra aandacht voor het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid, met tal van organisaties in het land.
Over Mariëtte Hamer
Mariëtte Hamer is per 1 september 2018 voorzitter van de Raad van Toezicht van Stichting Lezen en Schrijven. Sinds 1 april 2022 is zij de Nederlandse regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Van september 2014 tot en met maart 2022 was zij voorzitter van de Sociaal-Economische Raad.
Deel dit artikel:
Iedereen het recht op bestaan en zekerheid
Leestijd: 4 minuten
We hoeven de kranten maar open te slaan en het woord ‘crisis’ vliegt je om de oren. Voor alles wat niet lekker lijkt te gaan in dit land, creëren we inmiddels een crisis. Ik sprak onlangs een collega die juist daarom gestopt is met het nieuws te volgen. Het lijkt in ieder geval niet goed voor het moraal van ons land. Het is veel, onoverzichtelijk en draagt bij aan het gevoel van onmacht. We kunnen niet alles in één keer oplossen. Sterker nog; juist daarom breng ik voor mijzelf focus aan. Ik kijk waar ikzelf invloed op kan hebben.
Zoals Desmond Tutu zei “there is only one way to eat an elephant: a bite at a time.” Ofwel richt je op jouw stuk van de puzzel.
Armoede en Schulden
Ik zet mij in op het thema armoede en schulden. Daar heb ik buikpijn van. Het gaat met veel mensen niet goed. Waar we al grote groepen kwetsbare gezinnen hadden voor corona, doen stijgende prijzen hen nu de das om. Hier komt nu een grote groep van middeninkomens bij. Als wij de cijfers van het CBS mogen geloven, komen er komend jaar 100.000 kinderen in armoede bij. Dat brengt ons ruim over de 300.000 kinderen in armoede. Hier komt echt het nodige leed achter vandaan.
Realiseer je daarbij dat kinderen niet arm worden geboren, maar hun ouders arm zijn. We zijn een van de rijkste landen van de wereld en toch laten we dit gebeuren. Onaanvaardbaar, niet alleen een politiek probleem; een vraagstuk van ons allen.
Alles wat je aandacht geeft groeit
Dit vraagstuk verdient meer actie, samenwerking, de durf om het zien en handelingsperspectief. Het loont voor deze gezinnen en ons land, wanneer wij als samenleving hen de aandacht geven die ze verdienen en nodig hebben.
En daarin spreek ik uit ervaring, want ook ik groeide op in armoede. Ik ontmoette op mijn levenspad een aantal mensen die zagen wie ik was. Ik was hun aandacht waard. Ik groeide op tot wie ik nu ben. Engelen die voor mij het verschil maakten. Voor hen een klein gebaar, voor mij onbetaalbaar. Iedereen kan zo’n engel zijn. En dit geef ik graag door.
Taalambassadeur
Het is weer Week van de Alfabetisering. Ik heb er heel wat mogen organiseren en meemaken. Deze week brengt mij terug naar mijn tijd bij Stichting Lezen & Schrijven. Ik ontmoette hier vele inspirerende Taalambassadeurs. Zo ook een geweldige Amsterdamse powerlady, genaamd Elly. Zij wist 30 jaar lang op creatieve wijze en voor haar hele omgeving te verbergen dat zij nauwelijks kon lezen en schrijven.
Zij deed de financiën thuis. Elke maand als haar salaris binnenkwam fietste ze vervolgens Amsterdam rond om alle rekeningen contant af te leveren. Ze betaalde deze bij de balies van de bedrijven. Ze was er soms wel twee dagen mee bezig. Een tijdgeest waarin dit kon en plek was voor mensen die minder vaardig waren.
Maak het verschil voor een ander
Aan dit dubbelleven kwam een einde toen ze een nieuwe baan kreeg. Ze ging aan de slag bij de schoolbibliotheek, vet confronterend en pijnlijk. Tegelijkertijd viel het gelukkig al gauw op dat ze niet kon lezen. De schooldirecteur, was lief en empathisch en regelde een cursus lezen en schrijven. Haar wereld werd groots en oneindig. Ze kon haar kinderen weliswaar niet meer voorlezen, maar haar kleinkinderen wel. Ze hoefde de stad niet meer rond te fietsen, want ze leerde met acceptgiro’s betalen.
Steeds complexer
Net op tijd, want Nederland werd steeds complexer: we kregen internetbankieren, inkomensregelingen als huursubsidie gingen op de schop. De vaste lastendruk steeg maar door en voor mensen als deze taalambassadeur is Nederland een onmogelijk land. We vragen namelijk de meeste bureaucratische vaardigheden van de mensen die het minst bureaucratisch vaardig zijn!
Als je nu zo’n 120% van de bijstandsnorm verdient, zijn er bij jou in de gemeente zomaar 40 landelijke en lokale inkomensregelingen en voordeeltjes waar je recht op hebt. Worden er 8 verschillende definities van inkomen gehanteerd en moet je tientallen loketten af. Met een academische graad al ondoenlijk, laat staan als je wat moeite met taal hebt…
Energiearmoede, inflatie van het woord armoede
De laatste tijd hoor ik steeds vaker het woord energiearmoede. Echt de reinste onzin. De lobby van energiebedrijven die dit in de wereld slingeren… Ook zij hebben een verantwoordelijkheid in het oplossen van de problemen. Ze lijken er alleen te zijn voor de mensen in voorspoed.
De huidige inflatie en problemen legt vooral bloot hoe kwetsbaar we al waren. Hoe hoog de vaste lastendruk op wonen en andere zaken is. Het raakt nu zelfs ook de middeninkomens.
Tegelijkertijd blijf ik hoopvol, want dit dwingt ons om nu eens echt tot structurele veranderingen te komen en armoede duurzaam tegen te gaan.
Bestaanszekerheid en bestaansrecht
Het bestaanszekerheid en bestaansrecht van Nederlanders staan namelijk onder stevige druk en vragen om radicale maatregelen van dit kabinet. Dit betekent o.a. veranderen belastingstelsel, regie op de energiemarkt en toegankelijkheid van bestaansrecht en zekerheid. Niet kijken wat kan, maar aanpakken wat nodig is.
Met andere woorden; laten we de kaarten opnieuw durven te schudden. Starten met een duidelijke visie en missie op bestaanszekerheid en bestaansrecht binnen een nieuw sociaal contract. De tijd is er rijp voor; bestaanszekerheid en bestaansrecht voor iedere Nederlander, oud en jong, hoog en laag opgeleid, rijk of arm.
Laten we naar elkaar omzien,
Hartelijks, Soler
Soler is een van de initiatiefnemers van de Alliantie Kinderarmoede, adviseur bij de het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid een van de leden van de Commissie Sociaal Minimum.
Tijdens de Week van Lezen en Schrijven (8 tot en met 15 september 2022) wordt samen met honderden gemeenten, bibliotheken, ziekenhuizen en vrijwilligersorganisaties extra aandacht gevraagd voor het verminderen en voorkomen van laaggeletterdheid in Nederland. Zo’n 2,5 miljoen volwassenen hebben moeite met lezen, schrijven en/of rekenen. Vaak missen zij ook digitale vaardigheden om goed om te gaan met een computer, smartphone en tablet. Tijdens deze week deelt Sociaal Bestek extra blogs over het onderwerp.
Deel dit artikel:
Hulp door het informatiepunt digitale overheid in de bibliotheek: “U bent als een engel voor mij”
Leestijd: 3 minuten
Meestal komen ze niet verder dan drie meter voorbij de ingang en kijken daarna rond waar ze heen moeten. Dan weet ik het al: dat zijn mensen die hulp zoeken en eigenlijk verder niet vaak in de bibliotheek komen. Hulp bij het invullen van bijvoorbeeld hun donorregistratie, een afspraak moeten maken voor een coronavaccinatie of, nu erg actueel, hulp zoeken bij het aanvragen van de energietoeslag.
Iets via internet?
Vaak hebben deze mensen geen digiD, weinig of geen digitale vaardigheden en soms ook geen idee wat er nu eigenlijk voor initiatief van hen verwacht wordt. Het hele kader ”digitale overheid” is niet verder bekend dan dat ze begrijpen dat er iets moet via internet.
Natuurlijk zijn er ook mensen die best iets kunnen: een filmpje kijken op YouTube, een mailtje lezen of via WhatsApp met de kinderen communiceren. Maar zakendoen met de digitale overheid is echt een brug te ver voor hen.
Op de eerste plaats zijn sommige mensen er al van overtuigd dat dit soort dingen veel te moeilijk zijn voor hen. Ze hoeven vaak geen belastingaanslag in te vullen, dus daar is al geen ervaring mee opgebouwd. Verder handelen ze zaken zoveel mogelijk met de telefoon af of gaan naar een balie toe. Maar dat wordt steeds minder mogelijk; vaak tot hun grote frustratie.
Problemen zijn echt zichtbaar geworden
In de periode dat de Coronacheckapp geïnstalleerd moest worden, werden de problemen pas echt goed zichtbaar. Je moest deze app eigenlijk wel hebben; voor een dagje uit of koffie op een terrasje. In die periode heb ik heel veel mensen gezien die kwamen vragen wat een digiD nu eigenlijk was en er dus vanzelfsprekend absoluut niet mee om konden gaan.
Voor wie wél een digiD heeft, is het ook vaak moeilijk. Inloggen, bij welke site dan ook, is voor weinig digitaal vaardigen toch altijd al één van de moeilijkste dingen. Na het inloggen stuiten ze dan op ambtelijke taal die absoluut niet aansluit bij hun eigen woordenschat. Met als gevolg dat mensen gewoon niets durven in te vullen, omdat ze de gevolgen niet overzien als ze een fout maken. Dat is echt iets wat angst genereert, want de overheid is vaak geen grote vriend van deze mensen. En al zie je een foutje op tijd bij het invullen, dan moet je ook maar net weten hoe je dat moet herstellen. Er wordt ook vaak gevraagd om een mailadres wat lang niet iedereen heeft; daar ga je dan alweer.
Maar zelfs met een emailadres en een digiD blijft het moeilijk. Maar ook de juiste website vinden, (deze intypen in de adresbalk), de juiste de vakjes correct invullen, de data op kalendertjes invullen, naar een volgende pagina gaan en er kunnen nog meer digitale voetangels en klemmen optreden. Om maar niet te spreken van apparatuur die vaak niet geschikt is; verouderd, virusbescherming niet op orde of zodanig volgepropt met apps en foto’s dat er geen Coronacheckapp meer bij kan. Ik heb mensen met een stokoude Nokia hier gehad die boos waren dat ze eigenlijk geforceerd werden tot de aankoop van iets moderners, terwijl ze zelf de noodzaak daartoe niet zagen.
Angst om fouten te maken
Maar het allerbelangrijkste probleem blijft de taal van de overheid, zeker als je niet goed Nederlands spreekt, is het bijna niet haalbaar te begrijpen wat men van je wil. Verder is het missen van een kader waardoor het hele concept van wat de overheid doet een probleem. Op nummer één staat echt: de angst om het fout te doen en dan hopeloos in de problemen te komen. En door de argwaan voor de overheid is elk vertrouwen het weer op te kunnen lossen volkomen afwezig.
Ontroerend vertrouwen
Monique Kromhout
Daar staat tegenover dat mensen graag in het informatiepunt digitale overheid geholpen worden. Met een soms ontroerend vertrouwen in onze vrijwilligers leggen mensen hun ziel en hun gegevens bloot; helaas vaak zonder in te zien hoe vertrouwelijk deze gegevens zijn. Natuurlijk worden ze daarop gewezen, maar dat valt weg in de opluchting dat ze nu eindelijk goed geholpen worden. Onze vrijwilligers hebben in de loop der tijd meer chocolade, gevulde koeken en taarten ontvangen dan voor hun hart en bloedvaten heilzaam zijn. Maar de voldoening zit voor hen in de dankbaarheid van de mensen die ze helpen en daardoor nog wel eens bij hen terugkomen.
Voor deze mensen is het informatiepunt digitale overheid een geweldige uitkomst. Omdat het bij ons in Katwijk in de bibliotheek gevestigd is, maakt dat de drempel veel lager dan in bijvoorbeeld het gemeentehuis. Onlangs kwam een Iraanse man mij nog een bedanken; hij was brandweerman in Iran en we hebben hem al vaker geholpen. Hij boog voor me en zei: “U bent als een engel voor mij”. En zoiets maakt je dag toch helemaal goed…
Monique Kromhout, digiTaalhuiscoördinator Katwijk
Tijdens de Week van Lezen en Schrijven (8 tot en met 15 september 2022) wordt samen met honderden gemeenten, bibliotheken, ziekenhuizen en vrijwilligersorganisaties extra aandacht gevraagd voor het verminderen en voorkomen van laaggeletterdheid in Nederland. Zo’n 2,5 miljoen volwassenen hebben moeite met lezen, schrijven en/of rekenen. Vaak missen zij ook digitale vaardigheden om goed om te gaan met een computer, smartphone en tablet. Tijdens deze week deelt Sociaal Bestek extra blogs over het onderwerp.
Meld u aan voor de nieuwsbrief van Sociaal Bestek
Wilt u als eerste op de hoogte zijn van nieuwe content op het platform van Sociaal Bestek? Meld u dan aan voor de nieuwsbrief.
Blijf up to date
Inloggen
Sluit venster
Deze website gebruikt essentiële cookies, analytische cookies en cookies om de advertenties relevanter voor u te maken. Voor dat laatste vragen we bij deze uw toestemming.