Belastingaangifte-stress? Niet nodig. Wij helpen je!

Iedereen doet ieder jaar belastingaangifte. En ook al komt dit klusje jaarlijks terug, toch vinden veel mensen dit nog altijd lastig.

Als je in Nederland woont moet je aangifte doen over je inkomsten. Om je tegemoet te komen doet de Belastingdienst voorwerk, door automatisch informatie voor je in te vullen. Maar check je eigenlijk wel goed of die informatie ook klopt? Of klik je gewoon op ‘ja’, zodat je er zo snel mogelijk vanaf bent? Kortom: haal je genoeg uit je belastingaangifte of loop je ongemerkt geld mis? Dat zou zonde zijn.

Daarom is er de Landelijke Aangiftedag. Op zaterdag 11 maart kun je ondersteuning krijgen bij het invullen van de belastingaangifte. Tijdens deze dag staan studenten fiscaal recht en fiscale economie van de belastingwinkels in Amsterdam, Groningen, Maastricht, Rotterdam en Tilburg en de Leidse rechtswinkel daarvoor klaar. Ook Partnerfonds Brainport Eindhoven sluit aan bij dit project en organiseert deze dag in Eindhoven bij een vestiging van de Springplank.

Zij worden ondersteund door SOFiR; het platform waarin de NVAB (Nederlandse Vereniging van Advocaten-Belastingkundigen), het RB (Register Belastingadviseurs) en de NOB (de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs) zich hebben verenigd. Dit platform biedt onder andere ondersteuning aan maatschappelijke organisaties die fiscale rechtshulp bieden.

Op deze dag opent ook de Belastingdienst haar deuren op verschillende locaties om je te ondersteunen bij het invullen van hun aangifte. Ook Staatssecretaris Marnix van Rij draagt de Landelijke Aangiftedag een warm hart toe. Bekijk hier zijn videoboodschap.

De belastingwinkels bieden overigens het hele jaar gratis fiscaal advies aan. Met name aan financieel kwetsbare personen. Veel financieel kwetsbare personen begrijpen niet altijd goed wat er in brieven van de Belastingdienst staat of ze beheersen de Nederlandse taal onvoldoende.  

Met zijn allen proberen zij zo veel mogelijk mensen, die daarvoor in aanmerking komen, bij te staan. Ze werven hun cliënten via het uitdelen van flyers en het ophangen van posters op plekken veel mensen uit de doelgroep komen. Bijvoorbeeld openbare bibliotheken, bij de voedselbanken, bij budgetmaatjes, bij bakkers en kleine supermarkten.

Dat is ook belangrijk, want ze merken bijvoorbeeld dat bijstandsgerechtigden, die alleen een uitkering via de Participatiewet krijgen, vaak te veel belasting betalen. Het is dus belangrijk dat zoveel mogelijk mensen langs komen tijdens de Landelijke Aangiftedag.

Nederlandse Orde van Belastingadviseurs
Eefje Simpelaar
Communicatie adviseur

Achter het zorginfarct zit een zorgdoolhof

Een zorginfarct! Dat is best wel een heftige conclusie uit het Signaleringsrapport van MEE NL. Maar wel helemaal terecht! Want uit heel veel voorbeelden uit de praktijk, blijkt dat er voor veel mensen in ons land niet de goede zorg beschikbaar is op het moment dat dit nodig is. En dus is het vaak wachten en wachten. Of maar gewoon blijven zoeken naar iets dat niet beschikbaar is.
Op papier hebben we geregeld dat mensen dit niet alleen hoeven te doen. Heel fijn! Maar nog steeds weten veel mensen niet dat ze hulp hierbij kunnen krijgen. Helpt dat dan? Soms wel gelukkig. Dan gaan opeens deuren open die voor de hulpvrager zelf gesloten bleven. Dat is vreemd, maar misschien ook een kwestie van de goede weg vinden. Alleen… inmiddels zijn we helaas zo ver gekomen dat ook dit niet meer functioneert. Met al onze regels en hokjes en procedures en afspraken hebben we het allemaal weer superingewikkeld gemaakt. En val je over de rand van het ene hokje dan moet je weer naar het volgende. En is dat niet beschikbaar… tja, helaas. Dan mag je als ouder; als familie zien hoe je het opgelost krijgt. Met heel veel trieste situaties als gevolg.

Iedereen heeft de mond vol over “doen wat nodig is”. Dat is in de praktijk echter al vaak gewoon niet mogelijk. We lopen vast in onze eigen systemen en daardoor worden situaties van mensen met grote hulpvragen vaak alleen maar schrijnender. De schotten tussen de systemen worden (meestal geldgedreven) alleen maar hoger. Snappen we dan niet dat de zorg overall gezien hierdoor alleen maar duurder wordt? En bureaucratischer? En moeilijker te vinden en te verkrijgen?

Achter het zorginfarct zit een zorgdoolhof

De wanden zijn hoog; je kan er niet overheen kijken. Dus ieder weggetje proberen met als risico om weer vast te lopen in een doodlopend pad. Geen andere optie dan omdraaien en het volgende paadje proberen in de hoop wél de juiste weg te vinden. Het kost onnodig tijd en geld. Dat kan zo niet doorgaan.

Blijkbaar ben ik niet de enige die dit vindt. Gelukkig maar!
Het ministerie van VWS ziet en weet heel goed dat de schotten tussen de verschillende zorgdomeinen moeten verdwijnen. Samen met andere partijen, pleiten we vanuit MEE overigens al heel erg lang voor de mogelijkheid om domeinoverstijgende cliëntondersteuning te kunnen bieden. Zodat de vele duizenden mensen die hiervoor opgeleid zijn, in de dagelijkse praktijk ook echt kunnen doen wat nodig is voor hun cliënten.

Valkuil

En dan is hij daar opeens weer. “Onze” beroemde valkuil. In plaats van ruimte geven aan de professional die er al is, kiest het ministerie van VWS voor een nieuwe systeemoplossing. Met grote verbazing lees ik dat er een subsidieregeling is voor weer een nieuw stukje systeem. De “zorgarrangeur” mag aan de slag om mensen te helpen de juiste zorg te vinden. En de gemeente zou dit moeten organiseren. Het ministerie schrijft “de gemeentelijke zorgadviseur gaat naast de cliënt staan en gaat op zoek naar de beste zorg voor diegene”.
Hé, heb ik dat niet eerder ergens gelezen? In alle rapporten en Kamerbrieven wordt dit nu juist als hét kenmerk van cliëntondersteuning beschreven.
Ik raak het spoor geloof ik even bijster en ik ben bang dat ik in de doodlopende paadjes van ons zorgdoolhof het ministerie van VWS ga tegenkomen.

Irene Thuis
Directeur/bestuurder MEE Zuid Limburg

De opgave ‘bestaanszekerheid’

Nou, ik heb er een mooie klus bij hoor: de opgave ‘bestaanszekerheid’. Ik zeg dit slechts half-cynisch, want ergens ís dit een mooie klus. Bestaanszekerheid is voor veel mensen geen vanzelfsprekendheid (wat echt ongelooflijk gênant is in een rijk land als Nederland, maar dat terzijde), daar een positieve bijdrage aan leveren is natuurlijk een schone taak. Ik zie het bestrijden van bestaansonzekerheid als één van de grote uitdagingen van deze tijd.

Waar te beginnen?

Overigens ook een uitdaging die voorwaardelijk is voor het oplossen van andere uitdagingen: want hoe krijg je iemand warm voor een noodzakelijke energietransitie, wanneer dit een financieel offer vraagt en persoon in kwestie niet genoeg geld heeft om de huur te betalen? Hoe herstel je het vertrouwen van iemand in de overheid, terwijl diezelfde overheid de persoon in kwestie laat leven in bittere armoede (of erger nog: die bittere armoede in heeft geduwd)? Hoe overtuig je iemand van het belang van een stevige rechtsstaat, wanneer de kinderen van persoon in kwestie hongerig naar bed gaan?

Afijn, bestaanszekerheid, heel belangrijk dus. Maar waar te beginnen? Alleen al inhoudelijk is het thema zo verschrikkelijk breed. Gaat het alleen om inkomen (en daar van afgeleide onderwerpen als werk, schulden, en inkomensondersteuning)? Moet het gaan over gezondheidsverschillen, en hoe bestaansonzekerheid doorwerkt van generatie op generatie? Of moet het juist gaan over eerste levensbehoeften, zoals eten, drinken en kleding – zaken die vaak verstrekt worden door maatschappelijke organisaties die worden gesteund door de gemeente? Oneerbiedig wordt dit soort voorzieningen aanbieden soms ‘pleisters plakken’ genoemd, maar hoe belangrijk is het als je zo’n spreekwoordelijke pleister nodig hebt! En misschien moet bestaanszekerheid nog veel breder worden gezien, en gaat het om huisvesting, of om echt mee kunnen doen als mens aan de samenleving, zonder overal toestemming voor te moeten vragen aan deze of gene ambtenaar.

Maar dan gaat bestaanszekerheid opeens wel over héél erg veel - en iets dat over alles gaat, gaat in de praktijk soms over niks.

Oplossingen

Wat mij nog het meeste zorgen baart (naast het feit dat de gemeente gemeend heeft mensen die een opgave coördineren ‘opgavetrekkers’ te moeten noemen) is hoeveel je nou echt kan doen, op dit onderwerp. Vanuit de gemeente. Want als ik kijk naar de problematiek, dan is meer dan 90% gevolg van het Rijk dat het verdomt om zijn verantwoordelijkheid te pakken. Zet het minimumloon op een fatsoenlijk niveau, koppel de uitkeringen daar aan, houd normbedragen aan waar je écht van kan leven zonder een beroep te doen op tig losse potjes en voorzieningen, fix het disfunctionerende toeslagensysteem: en ‘bestaansonzekerheid’ is opeens geen probleem meer van nationale proportie. Nog los dat je ook een enorm stuk bureaucratie overbodig hebt gemaakt, je de doelgroep ontzettend veel stress en ellende hebt bespaard, én waarschijnlijk een bijdrage hebt geleverd aan het herstel van vertrouwen in de overheid.

Een gemeente kan wel wat compenseren, maar mag sowieso geen inkomensbeleid voeren. En ik vraag me af: is de puinhoop niet gewoon te groot, om echt op te kunnen ruimen als gemeente?

János Betkó, redactielid Sociaal Bestek en beleidsmedewerker bij de gemeente Nijmegen

De onbalans en het onrecht van de Participatiewet in balans

Vanuit de oppositiepartijen, maar ook vanuit de samenleving, klinkt de roep om meer ruimte te creëren voor het financieel helpen van elkaar. Het voelt oneerlijk als een persoon in de bijstand wordt ondersteund met een geldbedrag, en dat het gevolg is dat minder bijstand wordt verstrekt. Daarom moet het strikte complementaire worden losgelaten en moeten we naar een doelmatig complementaire karakter. Het gevoel over wat als onrechtvaardig wordt ervaren, wordt in de wetgeving en de besluitvorming zwaarder gewogen dan de feiten en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert. Deze beweging hebben we al gezien bij de inkomstenvrijlating en zien we nu ook bij de vrijlating van giften. De emotie voert daarin de boventoon. Dat neemt altijd het risico van ongelijke behandeling met zich mee.

Gelijke gevallen ongelijk behandeld

Met het doelmatig complementair karakter is niet langer leidend dat een persoon niet meer over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Daarmee wordt ten onrechte artikel 11 van de Participatiewet en artikel 20 lid 3 van de grondwet losgelaten. (‘Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege’). Met het loslaten van het complementaire karakter verliezen we niet alleen de vangnetgedachte maar het neemt ook met zich mee dat er geen sprake meer is van één sociaal minimum. Zo kan het voorkomen dat op basis van de emotie die nu wordt gebruikt bij het tot stand komen van de wetgeving, de ene persoon meer of minder te besteden heeft dan de ander, terwijl beide van de bijstand afhankelijk zijn.  

Wie zegt dat werken loont?

Daan is 25 jaar en is op 15 juli 2022 afgestudeerd. Zijn studiefinanciering is op 1 augustus 2022 beëindigd. Hij heeft een baan en kan op 1 november 2022 beginnen. Hij meldt zich op 1 augustus 2022 voor een bijstandsuitkering. Het toeval wil dat Emma zich in precies dezelfde situatie bevindt. Beiden krijgen bij de melding voor bijstand te horen dat er een zoektijd geldt van vier weken. Daan neemt contact op met zijn ouders. Zijn ouders schenken hem een bedrag van € 1000,00 om de komende maand door te komen. Emma treft het wat minder: haar moeder kan niets bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud. Uit nood geboren accepteert ze een baan als vakantiekracht voor de duur van drie weken. Bij de beoordeling van de aanvraag moet de aanvraag van Daan worden toegekend. De gift van € 1000,00 die Daan heeft gekregen mag niet tot de middelen worden gerekend. De middelen waarover Daan in de maand augustus beschikt bedragen € 2.195,66. Emma daarentegen, krijgt geen uitkering over de maand augustus en moet het doen met ongeveer € 1300,00.

 Wie het eerlijk vindt, mag het zeggen!  

Tjalling Smit, Juridisch Adviseur

Drama in de jeugdzorg

Op 15 januari werd een medewerker van de Drentse Jeugdzorginstelling Yorneo tijdens haar werk neergestoken. Het betrof een jonge vrouw van 26 jaar. Als burgemeester werd ik daar direct over geïnformeerd. Na de kritieke fase van het crisismanagement, leidt een dergelijk vreselijk voorval tot een nadere beschouwing.

Een andere film

Als we naar het theater of de bioscoop gaan, proberen we altijd wat aan de zijkant te zitten. Het komt nogal eens voor dat ik eruit word gebeld voor het een of ander. Nu kunnen we tweeënhalf uur ongestoord genieten van een prachtige film (‘De Acht Bergen’). Bij de aftiteling kijken we elkaar aan: dat moeten we vaker doen. Zwijgend naast elkaar genieten van mooie beelden en een ontroerend verhaal.
Op het moment dat ik opsta, voel ik de telefoon in mijn zak trillen. Ik pak de telefoon en zie dat het de politiechef is. Die belt meestal niet om te melden dat er een fietssleuteltje is gevonden. In een stil hoekje hoor ik hem aan: jeugdhulp Yorneo, Stationsstraat, dodelijk incident. Mijn vrouw kan het gesprek niet horen, maar ziet na 42 jaar samen dat het menens is.

Crisis

De ervaring leert dat het niet handig is om dan iets teveel emotie binnen te laten komen. Met wat telefoontjes en wat appjes informeer ik de ploeg om mij heen. Het heeft weinig zin om naar de instelling toe te gaan. Er is een vermoeden van een misdrijf. Dan loop je als burgemeester rechercheurs in de weg die belangrijk werk doen.
Pas bij thuiskomst zakt het bericht wat in. Vreselijk, een medewerkster van 26. We hebben drie dochters rond die leeftijd. De jongste werkt op een school waar ook nog wel eens wat aan de hand is. Tijdens haar stage op Curaçao heb ik ook wel eens beter geslapen. Hoe zou het met de ouders gaan?
En de collega’s van de vrouw. Wie waren erbij? Werken in de jeugdzorg is al geen eenvoudig werk, en dan gebeurt er zoiets.
Ik zat jaren in het bestuur van deze jeugdzorginstelling. Gelukkig heb ik toen nog nooit zoiets heftig meegemaakt. Maar ik heb wel gezien hoe zwaar dit werk is.
Maar ook de mogelijke daders. Niemand komt op de wereld om iemand anders om het leven te brengen. Wat zijn het voor jongens? Wat hebben ze allemaal al niet meegemaakt?
Na een wat onrustig nachtje brandt de volgende dag het media-circus los. Ze komen allemaal voorbij: regionaal en landelijk. De bekende vragen: wat vindt u ervan en hoe heeft het kunnen gebeuren? De eerste vraag is makkelijker dan de tweede.

Vervolg

In het verloop van de week krijgt het drama een vervolg langs twee lijnen. Ik word op de hoogte gehouden door politie en Openbaar Ministerie over de justitiële afwikkeling. Dat is niet anders dan bij elk ander misdrijf. De familierechercheur heeft contact met de familie. Zij informeert mij op hoofdlijnen. Mijn aanbod om te zijner tijd met de familie in gesprek te komen, wordt door hen op prijs gesteld. Nu wisselen verdriet, boosheid en wanhoop elkaar af. Dat snap ik wel. Burgervaders zijn ook vaak vaders. Onze jongste dochter is ook 26.
Op de tweede lijn houden we ambtelijk en bestuurlijk contact met de jeugdzorginstelling. De wethouder jeugdzorg en haar ambtenaren spelen daar een belangrijke rol in. Ik bel met de directeur van de instelling. “Hoe gaat het met je”, lijkt een obligate openingsvraag. Mijn ervaring leert dat een dergelijke open vraag een uitnodiging is voor een breed bewogen verhaal. De directeur vertelt over de bijeenkomsten met de medewerkers en het grote verdriet. Er gaan onderzoeken lopen. En de eerste media-golf lijkt wat weg te zakken. Onvermijdelijk vraag ik: “maar hoe gaat het met jou”? Mooi hoe zo’n bestuurder zo’n directe persoonlijke vraag behendig weet te omzeilen en alle aandacht op zijn mensen en de nabestaanden richt.
Hij bedankt voor de wijze waarop ik alle media te woord heb gestaan. Omdat ik de organisatie als voormalig toezichthouder goed ken, kan ik de gebruikelijke primaire veroordeling van de instelling ombuigen in een positiever verhaal. Mijn zin “ik heb de instelling leren kennen als betrouwbaar en professioneel” helpt in deze fase. Tegelijk zeg ik (net als de bestuurder) niets over de context van het dodelijke incident; dat moet het onderzoek opleveren.

Voorbarige kritiek

De woordvoerder van FNV Jeugdzorg heeft blijkbaar iets minder geduld. Daar vallen meteen grote woorden als “eyeopener”, “het speelt al veel langer in de jeugdzorg”, “de discussie over veiligheid komt op scherp te staan”. De vraag is of dit type taal helpt in een fase waarin de schokgolf nog niet is uitgewoed. Mijn aandacht gaat vooralsnog naar Marit, een jonge vrouw van 26 jaar die al haar talent gaf aan jongeren die een steuntje in de rug nodig hebben. Vervolgonderzoeken zullen moeten uitwijzen of er sprake is van een gevaarlijke trend in de jeugdzorg, of van een incident in de vorm van een buitengewoon noodlottig ongeval. Dat wordt de komende weken allemaal onderzocht. Dat is belangrijk; hopelijk levert het lessen op voor de toekomst.

De harde waarheid

Maar één ding is zeker: daarmee hebben we het leven niet kunnen redden van een bevlogen jonge vrouw. Zij zette zich in om het moeilijke leven van sommige tieners wat te verlichten. Een haast niet te bevatten ondraaglijke waarheid.

Eric van Oosterhout, Burgemeester Emmen

Echoput van eigen gelijk

Afgelopen 2 december verscheen in het NRC een artikel over schuldhulpverlening waarin stevige uitspraken worden gedaan. Het systeem is inefficiënt, mensen vinden de weg naar hulpverlening te laat of helemaal niet, trajecten duren te lang en zijn te streng, lokale politiek speelt een te grote rol in het gemeentelijk aanbod, commerciële bureaus handelen ten koste van cliënten vanwege financiële drijfveren en bij bewindvoering spelen perverse prikkels een rol om mensen langer dan noodzakelijk onder bewind te houden.

Schuldenproblematiek

De daarop volgende opwinding was voorspelbaar en aandoenlijk. Van alle beroepsgroepen klom men in de pen om te verkondigen dat het allemaal wel meeviel, dat ze onterecht de zwarte piet (mag ik dat nog zeggen?) toegeschoven kregen, dat er ook heel veel goed ging, dat ze juist een belangrijke bijdrage leverden aan het oplossen van de schuldenproblematiek, dat ze zich bijna als crimineel bestempeld voelden, et cetera.

Natuurlijk waren velen het roerend met de apologeten eens. Meestal omdat ze eenzelfde professie uitoefenden. Straatjes werden driftig schoongeveegd en posities met verve verdedigd. Alsof ze door de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag verhoord werden.

Na een paar dagen kalmeerde het. De klucht bloedde dood. Jan Klaassen en Katrijn hadden het volk met hun poppenkast vermaakt. De standpunten waren bevestigd, de tegenstellingen versterkt en de uiterst wankele status quo hersteld alsof er niets was gebeurd. Iedereen trok zich tevreden terug in de echoput van eigen gelijk.

Fundamenteel mis

Verbijsterend. Want er is natuurlijk wel van alles fundamenteel mis met de schuldenindustrie. De branche, die niet alleen bestaat uit de incasserende en de hulpverlenende kant, maar ook de adviserende, detacherende en opleidingskant, hangt van politieke en financiële belangen aan elkaar. Met alle gevolgen van dien. Want laten we wel wezen: van marktwerking is een overheidstaak zelden beter geworden. Die sliert aan voorbeelden hoeft hier niet genoemd te worden, die kennen we allemaal. Maar dat is nauwelijks bespreekbaar. Want te veel gevoelige tenen, zoveel ego’s, verdeel en heers en navelstarende monopolies.

Dat vele hulpverleners hun stinkende best doen, daar gaat het niet om. Dat is geweldig, maar niet de kwestie. Wanneer zo’n artikel verschijnt als nu in de NRC, wordt er voornamelijk gereageerd door uitvoerders of vertegenwoordigers van koepelorganisaties en instellingen die zich persoonlijk aangesproken voelen. Dat is jammer – en in het geval van koepelorganisaties beschamend – want daarmee sneeuwt het onderliggende onderwerp onder en mag de vinger niet op de zere plek gelegd worden. Waardoor de zwerende wond onbehandeld blijft.

Onverantwoord laag bestaansminimum

Ook de nieuwste moties, wetsvoorstellen en (semi)particuliere ideeën – nog meer pleisters – gaan de ontsteking niet verhelpen. Alle erudiete oplossingen en wetenschappelijke onderzoeken ten spijt, blijft de basale oorzaak bestaan: het ontbreken van solide bestaanszekerheid. Schulden en armoede zijn een symptoom van een onverantwoord laag bestaansminimum. Ook in tijden van hoogconjunctuur raken honderdduizenden in diepe financiële problemen, omdat ze (langdurig) in armoede leven. Niet uit luiheid of onwil, maar omdat er geen verbetering mogelijk is.

In de ogen en het beleid van de staat is deze grote groep mensen maatschappelijk irrelevant en lastig. Ze hebben hun eigen ellende veroorzaakt en moeten er maar op eigen kracht uitkomen of op de blaren zitten. De zestiende eeuwse, diep gewortelde Calvinistische grondtoon die hierin nog altijd doorklinkt (ongeacht een Angelsaksisch, Rijnlands of Scandinavisch model) blijkt onuitroeibaar.

Bovendien: het systeem kan zichzelf niet opheffen. Het heeft ook geen zin het te vervangen door een ander stelsel. Wat er ten grondslag ligt aan de ziekmakende structuur, blijft bestaan: het elementair gebrek aan verbinding met de nood en behoefte van ieder mens afzonderlijk. Het is ons individuele voelen, denken en handelen dat aan structurele revisie toe is. Een nieuw beginsel, dat uitgaat van uitreiken en afstemmen, in plaats van voorschrijven en straffen.

Dat uit zich ook in de zorg voor bestaanszekerheid. Voor breed welzijn. In verbinding. En ja: liefde.

Maarten Bergman, Zelfstandig trainer en adviseur schuldhulpverlening Coördinator AdministratieMaatje bij de Vrijwillige Hulpdienst Eindhoven

Maatwerk is dingen doen die nergens anders worden gedaan

Ik zag hem vanuit mijn ooghoeken het pand binnen schuifelen. Schuchter liet hij zijn ogen dwalen door publieksruimte. Toen hij had gevonden wat hij zocht, sjokte hij naar de medewerkster achter de publieksbalie. Ik liet hem begaan, hoewel ik met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijk wist dat ik hem binnen een zeer korte afzienbare tijd zou spreken. Zijn verwarde voorkomen in combinatie met het onverzorgde uiterlijk stond daar min of meer garant voor. Het moment kwam sneller dan dat ik had gedacht.  De baliemedewerkster wenkte mij met een wanhopige blik in haar ogen. Haar gelaatsuitdrukking sprak boekedelen en verraadde dat mij een grote uitdaging stond te wachten. Om haar niet langer als praatpaal te laten functioneren, voegde ik mij in het tot dan toe eenzijdige gesprek. 

Zoals het kan

Hij was wat verward. Dementerend wellicht. Zijn verhaal was onsamenhangend. Hij was ervan overtuigd dat er nog voldoende geld op zijn bankrekening stond. Dat de bank daar anders over dacht, was voor hem slechts bijzaak. En nu stond hij bij de balie van sociale zaken om die storende invloeden van de buitenwereld te ontlopen. Maar wat ik ook probeerde, het lukte mij niet om een bres te slaan in de muur van onwerkelijkheid die hij om zich heen had gebouwd.

Hij was ervan overtuigd dat er nog voldoende geld op zijn bankrekening stond. Dat de bank daar anders over dacht, was voor hem slechts bijzaak.

Ik wilde wel wat doen. Maar hoe? Ik herinnerde mij een uitspraak van mijn ouwe heer: Als het niet kan zoals moet, dan moet het maar zoals het kan. Ik besloot met de klant een bezoek aan de bank te brengen. Gretig stapte ik in mijn stoute schoenen, die ik al had klaarstaan, en niet veel later stond ik met hem voor de bank. Na te hebben ontdekt dat het ging om een bank die hoog op geeft van het boerenverstand stapte ik zelfverzekerd de bank binnen met de klant in mijn kielzog.

Oplossingen

Een hartelijke begroeting volgde. Meneer was bekend bij de bank. De bankmedewerkster was behulpzaam en was daadwerkelijk bereid te doen en te handelen waar het boerenverstand om vroeg.  De huur was de afgelopen maand niet betaald. Hij had wel vaak gepind, maar daar wist hij zich niets van te herinneren. Privacy is goed, maar om hulp te bieden was het nodig om verder te kijken dan wetten die in de weg staan en om over praktische bezwaren heen te stappen.

Gezamenlijk werden oplossingen bedacht en gevonden. De huurschuld loste ik met toepassing van artikel 18 lid Pw 1 (individualiseringsbeginsel) en artikel 35  lid 1 (bijzonder bijstand) in. De dementerende fase waarin de klant zich bevond merkte ik aan als een zeer persoonlijke bijzondere omstandigheid. Dat feit en die persoonlijke omstandigheid liet ik sterker wegen dan het verbod om bijstand voor schulden te verstrekken. In samenwerking met de bank werden hulpverleners gewaarschuwd en ingeschakeld. De bank zou zorgdragen voor het budgetbeheeer. Maatwerk, het is gewoon het boerenverstand gebruiken en daarna handelen. Of zoals mr.dr. Jan R. Lunsing het ooit schreef: maatwerk is dingen doen die nergens anders worden gedaan.

Tjalling Smit, Juridisch Adviseur

Zijn mensen met een arbeidsbeperking dan echt altijd de klos?

Acht jaar loopt de banenafspraak nu alweer. En ik durf te zeggen dat dit project tot nu toe gelukt is. De laatste cijfers bewijzen dat. Er zijn nu meer dan 77.000 mensen aan het werk. Dat is meer dan er in Old Trafford, het stadion van Manchester United, passen. Dat is net iets meer inwoners dan Schiedam heeft, mijn geboortestad.

Dus stellen we ons een vol stadion van Manchester United voor. Of dat je door Schiedam loopt. Iedereen die je daar tegenkomt is aan het werk in het kader van de Banenafspraak…

Dat is een resultaat.

En dat succes vieren we tijdens de Maand van de 1000 Voorbeelden, een evenementenmaand waarin we laten zien dat er een inclusieve beweging op de arbeidsmarkt is ontstaan. Een maand waarin we de inclusieve vooruitgang laten zien. Een maand waarin we, hoewel de media-interesse traditioneel niet op goed nieuws gericht is, onbeschaamd het goede nieuws vieren. Dat doen we samen met ontzettend veel partners, waaronder de WerkgeversServicepunt (WSP) en vele gemeenten.

De problemen

De regelingen voor werkgevers waren bureaucratisch. We kennen ondertussen allemaal de problemen rond de loonwaardebepaling of met de verschillen in loonkostensubsidie tussen de ene gemeente en de andere. We weten dat een echt werkend kandidatenbestand afwezig is.

Want laten we het gewoon zeggen: dit is werkelijk nog nooit vertoond. Zoveel mensen aan het werk vanwege een banenplan. En laten we het dan nog eens zeggen: het was niet omdat de beginomstandigheden nu zo ideaal waren. De Banenafspraak en bijbehorende regelingen zijn over de schutting bij gemeenten gegooid. Dit omdat de SW geen nieuwe mensen meer mocht binnenlaten en ook de Wajong fors werd beknot bij de invoering van de participatiewet.

En toch lukte het.

Dat zijn de cijfers en daar kan geen discussie over zijn: ze komen rechtstreeks uit de polisadministratie van UWV. En tegelijkertijd is het een deel van de waarheid. Want nu – juist tijdens de evenementenmaand die we rond de successen van de Banenafspraak organiseren – wil ik het vooral hebben over ‘de doelgroep’. De mensen met een arbeidsbeperking.

Smalle grenzen van de doelgroep

Er waren al genoeg kanttekeningen bij de bepaling van wie er wel of niet tot de doelgroep behoort. Wij vinden die grenzen nog steeds veel te smal getekend. Maar ook in de huidige groep is er nog veel gedoe met verschillen. En dat is zo jammer, want aan hun motivatie ligt het meestal niet!

Vrijwel iedereen met een beperking heeft zijn eigen regeling. In de Wajong resten nog meerdere regimes. We zien dat mensen, die uit participatiewet komen, in de ene gemeente anders tegemoetgekomen worden dan in de andere. Denk daarbij aan de toerusting met jobcoaches en andere faciliteiten.

Of denk aan het doelgroepenbeleid van gemeenten. Sommige doelgroepen hebben soms wel en soms niet voorrang. Jongeren onder de 27 jaar komen soms niet aan de beurt. Simpelweg omdat er geen uitkeringsbesparing tegenover staat. Ook als het gaat om bijverdienen moet je echt wel supergemotiveerd zijn in sommige gevallen.

En als je de pers een beetje volgt, zie je dat juist deze groep vaak geconfronteerd wordt met nog meer ellende, zelfs op het gebied van energietoeslag bijvoorbeeld. (Als je afhankelijkheid van elektriciteit nog groter is dan van iemand zonder beperking, maar ook op het gebied van andere regelingen. Er is een groep die door hun beperking nu eenmaal meer kosten moet maken). Kortom: dan heb je wel werk, maar dat plezier sneeuwt onder door een gebrek aan geld of ondersteuning.

Voltijdsbonus

Er nu wordt bijvoorbeeld gepraat over een voltijdsbonus. Als die doorgaat, hebben we een probleem. Heel simpel: verreweg het grootste deel van de mensen met een beperking komt daar niet bij in de buurt. In de banenafspraak tellen we 25,5 uur als fte …

Ik zou het absoluut niet terecht vinden als hardwerkende mensen, die hun nek uitsteken, niet beloond worden (en al die mensen met een willekeurige kantoorbaan en een contract voor veertig of zesendertig uur wel). Nog even afgezien van het feit dat het volgens mij sowieso een onzinnige maatregel is, die niets gaat doen aan de tekorten op de arbeidsmarkt.

Werken moet lonen

Er zou een echt samenhangend beleid moeten komen om de groep mensen met een beperking of een afstand tot de arbeidsmarkt tegemoet te komen. Werken moet namelijk echt lonen. Mensen moeten er beter van worden als ze aan de gang gaan, het moet niet leiden tot meer problemen.

Wij pleiten voor en bredere groep, een veel simpelere vorm van loonwaardebepaling en een eenduidige loonkostensubsidie en andere voorzieningen. Als er een samenhangend beleid komt, dan gaan wij gewoon zorgen dat ook voor een bredere groep (het getal 200.000 is genoemd) de banen weer komen. Zo wordt onze arbeidsmarkt steeds inclusiever.

Aart van der Gaag is boegbeeld en inspirator van het project ‘Op naar de 100.000 banen’, een initiatief van werkgeversorganisaties en werkgevers te enthousiasmeren rond de Banenafspraak.

Zorg afschalen betekent niet mensen aan hun lot overlaten

Ik ben ervan overtuigd dat niemand zit te wachten op een (jeugd)zorgstempel. Het is een fijner gevoel als je zelf je leven goed op de rit kan houden; meer eigen regie; meer eigenwaarde. Maar als je eenmaal (jeugd)zorg hebt, en die voelt als de juiste oplossing, dan is het ook heel vervelend als die weer verdwijnt. Begrijpelijk! Toch moet dat gaan gebeuren. Want naast het onnodig in zorg plaatsen, moeten we met elkaar ook vooral gaan afschalen. Een nieuw toverwoord?

Ondersteuning van het voorliggende veld

Afschalen betekent niet mensen aan hun lot overlaten. Gelukkig niet. Vanuit de zorg afschalen betekent de ondersteuning bieden van het voorliggende veld (de algemene voorzieningen dat beschikbaar is in een wijk of gemeente). En door preventieve activiteiten ook het opschalen van het voorliggend veld naar de zorg proberen te voorkomen.

In de aanbestedingsleidraden die ik lees, zie ik dit volop voorbij komen. En ik ben het er helemaal mee eens! Er kan nog zoveel meer in het brede voorliggende veld. Cliëntondersteuners en maatschappelijk werkers zijn er op gericht om samen met mensen te werken aan oplossingen in het normale leven. Om te zoeken naar de mogelijkheden om de eigen regie op het leven weer te versterken, eventueel samen met het netwerk. Daar laten we nog heel veel kansen liggen.

Waar gaat het bezuinigde budget heen?

Dus heel fijn dat er bij de aanbestedingen nu wél heel expliciet aandacht voor is. En het vertaalt zich ook in de beschikbare budgetten voor de (jeugd)zorg. Die gaan omlaag zodat er meteen een prikkel is om mensen niet onnodig in zorg te nemen. Klinkt misschien nog wel logisch. Maar de vraag die zich dan aandient is waar het bezuinigde budget heen gaat. Als het geld de inhoud volgt, dan lijkt het me voor de hand liggend dat er meer geld beschikbaar komt voor dit voorliggende veld en de preventieve activiteiten. Zodat meer cliëntondersteuners en maatschappelijk werkers ook meer ruimte krijgen (in tijd en geld) om te doen wat er nodig is. en meer mensen kunnen ondersteunen. Helaas zie ik dat in de concrete praktijk nog niet echt gebeuren.

Waar zitten dan de belemmerende factoren?

Irene Thuis

In dit opschalings- en afschalingsdenken ligt er een belangrijke taak bij de gemeentelijke toegangen tot de (jeugd)zorg. Die toegangen worden overal verschillend georganiseerd en het is dan ook geen eenvoudig vraagstuk. Niet voor niets loopt hiervoor een landelijk, door Movisie ondersteund, traject. Grote vraag die mij triggert is ‘wie bepaalt of iemand in het voorliggend veld geholpen kan worden of een indicatie moet krijgen voor (jeugd)zorg?’ En wie houdt daarbij dan ook écht het belang van de burger als allerhoogste goed in beeld?

Ik zie verbaasd gebeuren dat juist zorgpartijen van tevoren gaan bepalen wat in het voorliggend veld opgelost zou kunnen worden, want door hun eigen beperkte budgetten hebben ze tenslotte geen belang meer om zoveel mogelijk mensen in (jeugd)zorg te nemen. Misschien handiger om juist de kennis en kunde van het voorliggende veld te benutten?

Irene Thuis, Directeur-bestuurder MEE Zuid Limburg

Maatwerk laat zich niet in vangen in wetten

Het was een belachelijk drukke week geweest. Naast de reguliere werkzaamheden, de drukke dagelijkse plichtplegingen, had ik mij laten verleiden om op een vrijdag deel te nemen aan een sessie over maatwerk. Het had het laatste beetje energie, dat ik aan het eind van de week nog had, volledig opgeslokt. Op weg naar huis liet ik mijn gedachten over deze sessie nog een keer de revue passeren. En hoewel ik een voorstander ben van individualiseren, voelde ik hoe mijn gedachten zich tegen het idee van ‘maatwerk’ verzetten. Dat vermoeide mij nog meer. In de verte doemde intussen mijn huis op. Ik parkeerde de auto. Stapte mijn woning binnen en kuste mijn vrouw. Ze keek mij aan. Trok haar conclusie die ze meteen uitte: Je bent moe. Ze gaf mij de ruimte door de situatie even te laten voor wat het was. Zonder enige vorm van verplichtingen liet ik mij dankbaar op onze bank ploffen. Heerlijk, even niets.

De parallel met ‘De beentjes van sint Hildegard’

Nadat mijn vrouw de innerlijke mens met een heerlijke maaltijd had versterkt, besloten we er een heerlijk avondje van te maken. Eentje in de categorie relaxed, beentjes op de tafel en een filmpje kijken onder het genot van enige alcoholische versnaperingen. Het enige waarover we nog in dubio stonden was de keuze van de film. Zonder daarover te moeten soebatten lieten we de keuze vallen op ‘De beentjes van sint Hildegard’. Een luchtige dramafilm met een komisch tintje die het verhaal vertelt over Jan die 35 jaar is getrouwd met Gedda. De film begon uitermate grappig. Maar hoe verder de film vorderde, hoe meer kwartjes begonnen te vallen: waarom ik zo vermoeid terugkwam van de sessie over maatwerk.

De parallellen tussen Gedda en Carola Schouten drongen zich steeds vaker bij mij op. Voor hen die de film niet kennen. Gedda houdt van Jan. Ze ziet het huwelijk als een vorm van begeleid wonen. Als hij een glas van tafel wil pakken, is zij hem al voor en reikt hem het glas aan. Daarnaast bepaalt ze zijn kleding, vriendschappen, vakanties en al hun andere bezigheden. Naarmate de film het eind naderde, hoe meer ik mij als professional kon vereenzelvigen met Jan. Jan houdt van Gedda, maar ervaart al de bemoeienissen van Gedda als ware hij geen zelfstandig denkend wezen.

Maatwerk: met minder regels meer bereiken

De gelijkenis is treffend. Carola, je voorliefde voor maatwerk en het zoeken naar een Balans in de Participatiewet is liefdevol bewonderingswaardig. Maar stop met het willen bepalen hoe ik mijn werk moet doen. Zoek het asjeblieft niet in het nog meer maken van regels, wetten, uitzonderingen op bestaande regels. Dan wordt verstikkend vermoeiend. Maatwerk laat zich niet in vangen in wetten, bepalingen en voorschriften, Jan zegt het treffend. “Als je in de open haard twee houtblokken op elkaar legt, gaan ze allebei uit. Pas als je ze losjes op elkaar legt branden ze als een fakkel." Carola, hoor de roep van de uitvoering dat je met minder regels meer bereikt. Alsjeblieft Carola, geef mij de professionele ruimte om te doen wat nodig is!!!

Tjalling Smit, Juridisch Adviseur

Inloggen


Sluit venster