De voldoening van een maatschappelijke bijdrage

Door: Mark Homan

Vakantie, wie vindt het niet heerlijk? Eindelijk tijd voor dingen waar je anders niet aan toekomt en ze op gemak kunnen doen. Na een vakantie moet ik altijd weer even wennen aan het dagritme, maar eigenlijk vind ik het helemaal niet zo erg om aan het werk te gaan. Door het werk dat ik doe heb ik het gevoel dat ik iets kan betekenen voor de maatschappij en dit geeft voldoening. Hiernaast geeft het me meestal intellectuele uitdaging. Als ik dit een tijdje niet heb, ga ik me al snel vervelen. Misschien dat een deel van wie ik ben graag toewerkt naar een doel. Dit had ik tijdens mijn carrière als wielrenner ook al. Een doel stellen en hier een aantal maanden naar toewerken. Dit geeft me voldoening. Je kan met voldoening terugkijken op wat je hebt bereikt, en als het resultaat tegenvalt kun je leren van het proces dat je hebt doorstaan.

Op het moment zit ik ongeveer 3 maanden in de Ziektewet. Een jaar geleden kreeg ik last van pijn in mijn handen, voeten en nek. Sindsdien zijn deze klachten langzaam toegenomen, en uiteindelijk was het zo erg dat het hinderlijk werd voor mijn werk. Uit de scans die in het ziekenhuis zijn gemaakt is naar voren gekomen dat er bij mijn nekwervels een zenuw in de vernauwing zit, dit blijkt de oorzaak te zijn van de pijn. Gelukkig kan het verholpen worden. Gedurende de periode dat ik nu thuis zit ben ik me weer gaan realiseren welke betekenis werk voor me heeft. Ik verveel me niet, ik lees veel, kijk veel sport, documentaires en tv-series, en doe binnen de mogelijkheden die ik op dit moment wel heb leuke dingen met familie en vrienden. Echter begon ik na een tijdje iets te missen, namelijk intellectuele uitdaging en een doel. Naast mijn werk haal ik dit soms uit het schrijven van blogs of het meedenken met de werkgroep Arbeid van Iederin, en het maken van een Zweedse puzzel prikkelt af en toe mijn denkvermogen, maar dat is het dan ook wel.

De intellectuele uitdaging haal ik vooral uit mijn werk. Als ik taken met enige complexiteit zonder tijdsdruk kan uitvoeren voel ik me goed. Door mijn beperking vraag ik al mijn hele leven best veel van mijn lichaam. Hierdoor ben ik de afgelopen jaren achteruitgegaan in mijn fysieke functioneren. Volgens mij is dit de reden dat het nog belangrijker is dat ik iets doe wat bij mijn cognitieve capaciteiten past, want dit geeft me voldoening. Daarom ben ik blij dat ik een werkgever heb die met mij de zoektocht is aangegaan naar werkzaamheden die bij mij passen. Ook krijg ik de ruimte om me verder te ontwikkelen.

Vorig jaar heb ik de interne overstap gemaakt naar de afdeling Burgerzaken. Dit was voor mij een relatief onbekend terrein, maar met mijn bestuurskundige competenties ben ik aardig in staat om een beleidsterrein snel te doorgronden en er over te adviseren. Soms is het nog wel een uitdaging om om te gaan met de dynamiek van het werk. Bijvoorbeeld als een advies van mij richting het besluitvormingsproces gaat, dan wordt er namelijk een hoger werktempo verwacht. Het is nog steeds wel een uitdaging voor mij om aan te geven of ik in dit stadium het tempo kan bijbenen en wanneer het een goed moment is om werk over te dragen aan een collega.

De overheid zet zich terecht in om zoveel mensen met een beperking aan het werk te helpen. Volgens mij is het goed als iedereen zijn steentje bijdraagt. In de berichtgeving erover lees je vooral de cijfers: het aantal mensen dat de overheid aan een baan wilt helpen en het aantal mensen dat hieraan is geholpen. Wat mij betreft zou het wat meer mogen gaan over wat werk voor mensen kan betekenen. Natuurlijk biedt het ze in eerste instantie een inkomen. Het kan ze echter ook de mogelijkheid bieden om zich te ontwikkelen, het kan ze het gevoel geven dat ze van betekenis zijn voor de maatschappij en het kan ze uitdaging en voldoening geven. Dit kan ook bijdragen aan een positiever zelfbeeld.

Het is zeer belangrijk dat deze waarden ook worden meegenomen bij de inspanningen om mensen met een beperking aan het werk te helpen. Werkgevers kunnen ook op deze waarden worden gewezen. Hieraan bijdragen is volgens mij ook een vorm van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bij commerciële ondernemingen ligt de focus vaak vooral op het maken van winst, dus bij hen is er misschien veel voor nodig om ze hiervan te overtuigen. Volgens mij zit er bij de hoger opgeleide mensen met een beperking juist veel creativiteit omdat zij in het dagelijks leven met drempels te maken hebben waar ze oplossingen voor moeten bedenken. Deze creativiteit kan van meerwaarde zijn voor werkgevers.

Taal

Door: Eric van Oosterhout

Als de neefjes (groep 3 en 6) komen logeren, is het feest. Het is schitterend weer, dus de helft van de tijd liggen ze in ons zwembad. ’s Avonds zitten ze toch wat uitgeput bij het kampvuur. Dat is best wel een beetje spannend. Het bosje achterin de tuin maakt soms rare geluiden. De jongste ligt stevig tegen mij aan, zijn oudere broertje houdt zich stoer.

We hebben het over de eerste schooldagen. Als je net de eerste dagen van groep 3 wat ziek was, is dat best vervelend. “Want weet je, oom Eric, dan leer je lezen, en nu weet ik niet alle letters”. Ik troost hem met de gedachte dat leren lezen iets langer duurt dan een paar dagen. We gaan meteen aan de slag. In het donker bedenken we rijmwoorden (bus-kus), en spellen we wat woorden. Zijn oudere broer vindt ‘chauffeur’ makkelijk en laat meteen zijn oom 'therapie' spellen.

Toen ik zo oud was als hij, vond ik taal ook al zo leuk. Zo waren we weekenden bezig met zoveel mogelijk woorden uit een ander woord halen: treinconducteur, ei, deur, in, roet, reu etc.

Niet iedereen vindt taalspelletjes even leuk. Meer dan tien procent van alle volwassen mensen heeft moeite met lezen en schrijven. We besteden er aandacht aan in de Week van Lezen en Schrijven. Op een mooie bijeenkomst in Assen vieren we het tienjarig bestaan van het 'Bondgenootschap voor een Geletterd Drenthe'. In 2013 nam ik het initiatief om een heleboel partijen bij elkaar te brengen, die wat zouden kunnen doen aan de laaggeletterdheid: gemeenten, de provincie, bibliotheken, huisartsen, bedrijven etc.

We zijn nu tien jaar verder en inmiddels heb ik meer dan honderd Bondgenoten. We proberen in onze eigen omgeving laaggeletterden te herkennen en door te verwijzen naar een passende cursus. Ook proberen we ons eigen taalgebruik zo eenvoudig mogelijk te houden (wat best moeilijk is). We organiseren geregeld activiteiten om kennis te delen en te inspireren.

In de Nieuwe Kolk maken we er met elkaar een mooie avond van. Zo luisteren we ademloos naar Dennis, die onlangs werd uitgeroepen tot landelijke Taalheld. Hij was een van die mensen die lezen heel moeilijk vond. Met veel doorzettingsvermogen en hulp van docenten kreeg hij het onder de knie. Daarmee werd het leven voor hem een stuk makkelijker.

We zijn er nog niet. Nog steeds zijn er in Drenthe te veel mensen die we zouden kunnen helpen. Het peloton Bondgenoten is hiervoor heel gemotiveerd.

Ook u kan helpen. Als u iemand kent, die wel eens ‘laaggeletterd’ zou kunnen zijn, wijs hem of haar dan door naar het Taalpunt in de bibliotheek. Dat zou de start kunnen zijn van een nieuw gelukkig leven met taal.

Basisvaardigheden op de Kaart: Het Belang van Netwerksamenwerking

Door: Leone Verweij, Menno Fenger en Agnieszka Kanas

Bijna 1 op de 6 mensen in Nederland beheersen niet de lees-, schrijf-, reken- of digitale vaardigheden die nodig zijn om zelfstandig te kunnen participeren in de samenleving. Deze beperkte beheersing van de basisvaardigheden leidt tot allerlei problemen voor deze groep. Ze hebben bijvoorbeeld vaker minder goed betaalde banen, verminderd zelfvertrouwen en verminderd grip op hun geldzaken. Het brengt veel onzekerheid met zich mee: mensen zijn angstig voor contact met de overheid, online betalingen doen of reizen met het openbaar vervoer. Het schrijnende is dat er allerlei initiatieven zijn om de beheersing van de basisvaardigheden te verbeteren. Er zijn taallessen, taalcafés, computercursussen, taalmaatjes en nog veel meer. Toch lukt het nog onvoldoende om de doelgroep te bereiken. In het onderzoeksproject ‘Laaggeletterdheid als Barrière voor Participatie’ onderzoeken we hoe de brug tussen de doelgroep en het aanbod kunnen slaan.

De doelgroep bereiken

Dat de doelgroep nog onvoldoende bereikt wordt, komt deels omdat mensen nu vooral ‘toevallig’ in aanraking komen met de bestaande initiatieven, via de wijkteams of via hun eigen contacten bijvoorbeeld. In ons onderzoek kiezen wij daarom voor een andere, meer structurele aanpak. Mensen met beperkte basisvaardigheden zijn bijna drie keer zo vaak afhankelijk van een uitkering als mensen die de basisvaardigheden beheersen. Het is daarom aannemelijk dat onder bijstandsgerechtigden het aandeel mensen dat moeite heeft met basisvaardigheden hoog ligt. Toch is er nog een grote afstand tussen de ‘wereld van werk en inkomen’ en de ‘wereld van basisvaardigheden’. In de wereld van werk en inkomen wordt nog maar weinig gebruik gemaakt van het instrumentarium van volwasseneneducatie. Ons onderzoek focust dan ook op hoe het versterken van basisvaardigheden als integraal onderdeel van de uitvoering van de Participatiewet kan worden vormgegeven.

Het onderzoek

In september 2022 hebben we de handen ineengeslagen met de regio’s Drechtsteden, Pijnacker-Nootdorp, IJsselgemeenten en Zoetermeer, en de organisaties Stichting Lezen en Schrijven, Divosa, Sam en de Vrije Universiteit Brussel. Samen gaan we de volgende vragen beantwoorden:

  • Hoe kunnen we op een respectvolle manier het niveau van iemands basisvaardigheden meten?
  • Hoe kunnen mensen die moeite hebben met de basisvaardigheden gemotiveerd worden om naar voor hen relevant aanbod te gaan?
  • Wat zijn de effecten van het aanbod op de basisvaardigheden, arbeidsmatige- en maatschappelijke participatie en het fysiek en mentaal welzijn van de deelnemers?
  • Co-creatie

    Er is één grote uitdaging als we de wereld van werk en inkomen en de wereld van laaggeletterdheid op elkaar willen aansluiten, en dat is precies het feit dat het twee verschillende werelden zijn. De wereld van werk en inkomen staat bekend als streng, repressief en wantrouwend – ook onder mensen met beperkte basisvaardigheden. De wereld van de bibliotheken, taalhuizen en – meer algemeen – de maatschappelijke zorg en het welzijnswerk heeft een positiever imago, maar is ook vrijblijvender. En we weten ook dat verbetering van de basisvaardigheden alleen slaagt als de klant daar uit zichzelf intrinsiek voor gemotiveerd is. Dus hoe brengen we die twee werelden bij elkaar? Om daar antwoord op te krijgen, vragen we het aan betrokkenen zelf, in co-creatie sessies.

    Dit zijn bijeenkomsten waarin we met betrokken partijen, zoals beleidsmedewerkers op het gebieden van werk en inkomen en laaggeletterdheid, bijstandsconsulenten, adviseurs van Stichting Lezen en Schrijven en partners uit het maatschappelijk middelveld, om tafel zitten en brainstormen over de hoe-vraag: hoe kan je basisvaardigheden meten, hoe kan je mensen motiveren en hoe kan dat in de huidige dienstverlening worden toegepast?

    In elke regio leidt dit tot andere inzichten en vraagt het om een andere aanpak. Voor ons als onderzoeksteam is het belangrijk dat de input van de professionals leidend is tijdens de sessies, gezien zij de praktijk kennen op een manier die wij dat niet doen. Zo komen de knelpunten die de werk en inkomen professionals ervaren op het gebied van basisvaardigheden aan het licht en kunnen we gezamenlijk oplossingen ontwerpen. Denk bijvoorbeeld aan een training ‘herkennen van laaggeletterdheid’ voor bijstandsconsulenten of een overzicht van het bestaande basisvaardighedenaanbod.

    Ervaringsdeskundigen

    Ook voeren we gesprekken met ervaringsdeskundigen om te leren welke barrières zij (hebben) ervaren in het verbeteren van hun basisvaardigheden. Van de ene naar de andere leslocatie te worden gestuurd, startniveau-eisen waaraan niet iedereen kan voldoen, angst voor negatieve reacties en aanbod dat ophoudt te bestaan: het is duidelijk dat het mensen niet makkelijk wordt gemaakt, terwijl ze vaak al een enorme horde over moeten om te vertellen dat ze moeite hebben met hun basisvaardigheden. De kennis die wij opdoen in deze gesprekken delen we vervolgens in de co-creatie sessies met de professionals, zodat we de stem van de ervaringsdeskundigen vertegenwoordigen in ons onderzoek.

    Een wereld te winnen

    Er valt nog veel te winnen op de intersectie tussen werk en inkomen en laaggeletterdheid. Zo worden mensen met Nederlands als moedertaal die moeite hebben met hun basisvaardigheden nauwelijks herkend (terwijl zij de grootste groep vormen), vinden mensen niet altijd het juiste aanbod, en is er weinig zicht op de effectiviteit van het aanbod. En dit alles terwijl het in de wereld van basisvaardigheden alom bekend is dat werken aan de basisvaardigheden loont: mensen worden vaardiger, voelen zich meer onderdeel van de maatschappij en hebben meer kansen op de arbeidsmarkt. Zoals een ervaringsdeskundige het omschreef: “Lezen en schrijven maakt vrij”. En gunnen we dit gevoel niet iedereen?

    Leone Verweij is promovenda, Menno Fenger is hoogleraar Institutionele Beleidsanalyse en Agnieszka Kanas is universitair hoofddocent, allen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
    Voor vragen of opmerkingen kunt u contact opnemen met Leone via a.l.verweij@essb.eur.nl

    De inclusieve arbeidsmarkt van en voor iedereen


    Tot en met 2022 kwam er binnen de Banenafspraak 81.117 nieuwe banen bij voor mensen met een arbeidsbeperking. Het bedrijfsleven presteerde goed, de overheid minder en het detacheringsaandeel kelderde. Een analyse en een blik vooruit.

    Het klinkt misschien gek, maar het jaar 2022 werd pas op 6 juli afgerond. Toen stuurde minister Schouten een brief naar de Tweede Kamer met de definitieve Banenafspraakcijfers over vorig jaar. Vraag mij trouwens niet waarom dat zo lang moet duren voor de cijfers gepubliceerd worden.

    Kwartaalcijfers met Banenafspraak-tussenstanden komen gemiddeld vier maanden na afloop van dat kwartaal uit en de jaarcijfers worden steeds in juli gepubliceerd. De cijfers zullen wel ergens zitten in de blackbox van het ministerie of het UWV.
    Maar goed. De cijfers zijn nu definitief bekend. Werkgeversverenigingen VNO-NCW en MKB-Nederland vierden een klein feestje. Voor het achtste jaar op rij werd de cumulatieve doelstelling gehaald. Er zijn nu meer dan 70.000 banen gerealiseerd sinds de start van de Banenafspraak in 2015. Dat is voorwaar een fraaie prestatie van de bedrijven die eraan meedoen. Geen arbeidsmarktproject heeft ooit zo'n trackrecord behaald.

    Bij de overheid was de stemming minder. Ze zitten op iets meer dan de helft van hun doelstelling en daalden in 2022 zelfs iets ten opzichte van 2021. In de brief van de minister staan wel heel veel uitvluchten. Zo wordt er verwezen naar SROI en naar ingekochte diensten. Zouden deze aantallen aan overheidszijde meetellen, dan wordt de overheidsprestatie florissanter.

    De Banenafspraak gaat echter om zo mogelijk structurele plekken in de hele brede overheidssector, dus inclusief het gehele onderwijs, alle rijksdiensten, gemeenten, provincies etc., etc. Daarom loont het te kijken naar de stijging in vaste aanstellingen. Die bedroeg vorig jaar een slordige 1.700. Ter informatie: bij de Nederlandse overheid werken bijna een miljoen mensen. We hebben het dus slechts over promilles. Toch wil het maar niet lukken.

    Uitzenden en detacheren

    Bijzonder aan de jaarcijfers is de dramatische teruggang van het aandeel ‘uitzenden en detacheren’ binnen de Banenafspraak. In 2018 waren binnen de Banenafspraak nog bijna 13.000 mensen via een uitzend- of detacheringsconstructie aan het werk. Nu zijn daar nog 1.700 van over.

    Oorzaken zijn te vinden in demografische ontwikkelingen (pensioneringen) en uitdiensttredingen bij de Sociale Werkvoorziening. En ook voor de aandacht voor andere groepen (denk bijvoorbeeld aan Oekraïners) bij uitzendbedrijven.

    De Sociaal Ontwikkelbedrijven hebben de slag gemist om grotere groepen uit de participatiewet naar de markt via detachering te brengen. Daar zijn veel oorzaken voor.
    Soms mochten ze dat niet van hun gemeente omdat de budgetten vaak te laag waren om ze verantwoord in dienst te nemen. Nieuwe wetgeving op de arbeidsmarkt hielp ook al niet, want detachering is soms erg duur geworden.

    Maar we moeten vooruitkijken. In eerste instantie naar 1 januari 2026. Dan loopt het ingroeipad van de Banenafspraak af (de overheid krijgt toch evenveel tijd als het bedrijfsleven om de doelen te behalen).

    Allereerst mijn statement, op deze plek al eerder gesteld: de Banenafspraak mag nooit aflopen. Je kunt niet zeggen: ‘na 2026 zijn we klaar met het plaatsen van mensen met een arbeidsbeperking’. Je bent nooit klaar. Ik pleit voor een structurele regeling die er wat mij betreft al lang had mogen zijn. De projectfase duurt te lang, maar laten we nu inzetten op een permanente regeling per 1 januari 2026.

    Dan moeten er eenvoudige regelingen zijn op het gebied van loonkostensubsidie, jobcoaching en no-risk (verzekering voor doorbetaling bij ziekte), dan is de loonwaarde voor iedereen 50%. Kortom: dan geldt voor iedereen in Nederland hetzelfde beleid. De bestanden zijn transparant en toegankelijk en de WSP’s (WerkgeversServicePunten) adequaat toegerust op de dienstverlening aan alle werkgevers in Nederland.

    En het belangrijkste: de doelgroep is uitgebreid tot iedereen die niet zelfstandig aan het werk kan komen. Daarbij hoort een bredere definitie van ‘arbeidshandicap’ en ondersteuning van mensen in de WIA, die het zelf niet redden.

    Er is in de afgelopen acht jaar gebleken dat het kan. In de woorden van voormalig VNO-NCW directeur Niek Jan van Kesteren is dit het eerste arbeidsmarktproject sinds de Tweede Wereldoorlog dat lukt. En ondanks de mindere prestaties als geheel laat ook de overheid dat zien; er zijn binnen die overheid namelijk genoeg sectoren die het gewoon wel waarmaken,. Denk aan de gemeenten in hun rol van werkgever, aan provincies en bijvoorbeeld ook de IND en de Belastingdienst. Het wonderlijke is bovendien ook dat binnen sectoren die achterblijven, er soms parels zijn die wel voor veel banen zorgen. Daaruit blijkt dat de Banenafspraak eigenlijk overal kan.

    We moeten naar die inclusieve samenleving, naar die inclusieve arbeidsmarkt in het belang van allen die het treft: ons allemaal.

    Aart van der Gaag is namens de werkgeversorganisaties boegbeeld en inspirator Banenafspraak

    ‘Move verbindt en verruimt blikken’

    Leuk zo'n slogan, maar wat betekent dat nou eigenlijk? De kinderen van de Johannesschool in Overvecht weten precies wat dat betekent. Dat is ook de reden dat de uitvoering van hun Move Je Buurt-project zo'n succes was. Samen met de studenten van roeivereniging ORCA organiseerden ze een sportfestival in de wijk. Bijzonder, omdat ze dit juist voor leerlingen van een school om de hoek deden waar wel eens ruzie mee was!

    Beweging & Gezondheid

    De studenten vroegen de kinderen wat ze wilden verbeteren aan hun wijk. Bij een Move Je Buurt-project zijn er vijf thema’s waarbinnen de kinderen een actie op kunnen zetten: Beweging & Gezondheid, Kunst & Cultuur, Natuur & Milieu, Ontmoeting & Contact en Veiligheid & Vrijheid. Al vrij snel waren de kinderen het eens: “we willen iets doen met het thema sporten”. Een erg goede match was het daarom met de vrijwilligers van roeivereniging ORCA door sport als gemene deler. Daarop volgde de brainstorm met als hoofdvraag: hoe kunnen we de wijk verbeteren met het thema sport? In het organiseren van een sportfestival kwamen alle pitches van de kinderen samen.

    Roeibak bij ORCA

    Spanning tussen de basisscholen

    Bij Move-projecten staat centraal dat de kinderen iets goeds doen voor de buurt waar ze in wonen. Dus moesten er ook andere buurtbewoners worden uitgenodigd. Maar toen de juf voorstelde om de kinderen van groep 7 van de Klopvaart uit te nodigen, bleek er enige rivaliteit tussen de twee Overvechtse basisscholen te bestaan.

    Sport verbindt

    Ondanks dat de studenten van ORCA even bang waren dat samenkomst van de groepen leerlingen tot ruzie zou leiden, hebben ze het plan doorgezet. En wat bleek: al bij het eerste fluitsignaal was de strijdbijl volledig begraven en speelden álle kinderen met veel plezier samen:
    Move verbindt en verruimt blikken.

    “We waren een beetje bang dat de kinderen ruzie zouden gaan maken met de andere basisschool, maar toen het eerste fluitsignaal klonk, was de strijdbijl volledig begraven.”

    Vera Versteegh, studentvrijwilliger

    Een kijkje in elkaars leefwereld

    Zowel de kinderen als de studenten krijgen bij Move een kijkje in elkaars leefwereld. De studenten kregen een rondleiding van de kinderen in wijk Overvecht en andersom gingen de kinderen op bezoek bij de roeivereniging in Hoograven. Voor beiden een deel van hun eigen stad waar ze niet of nauwelijks kwamen.

    Vrijwilliger Vera en leerling

    Wat doet Move?

    Move koppelt studenten aan kinderen die minder kansen krijgen dan hun leeftijdsgenoten. Ze duiken in elkaars leefwereld, ontdekken hun talenten en komen samen in actie voor een ander. In onze projecten, gericht op kansengelijkheid en burgerschap, zetten we in op het verkleinen van de kloof in de maatschappij. Stichting Move is opgericht in 2009 door Utrechtse studenten. Ondertussen zijn we actief in 14 steden. In 2022 bereikten we met onze projecten in het hele land maar liefst 5.935 kinderen.

    Ook je steentje bijdragen?

    Dat kan! Move is altijd op zoek naar enthousiaste vrijwilligers. Ben je student of young professional en lijkt het je ook tof om met kinderen uit jouw eigen stad aan de slag te gaan? Meld je aan! Check: stichtingmove.nl/doe-mee

    Ties de Theije, Communicatie & Marketing bij Stichting Move

    Van blijdschap over ratiffcering van het VN-Verdrag naar een sceptische verwachting over de uitvoering

    Sinds kort heb ik een nieuwe auto. Een aantal jaren geleden kon ik nog zelfstandig in en uit mijn auto stappen, maar door achteruitgang van mijn fysieke gesteldheid is dit helaas niet meer mogelijk. Mijn auto is een door het UWV geleverde voorziening voor het woon-werkverkeer. Twee jaar geleden heb ik het UWV laten weten dat het niet meer lukte om zelfstandig mijn auto in te komen. Het bleek mogelijk te zijn om de auto te vervangen voor een nieuwe. Zo geschiede, en in de nieuwe auto zit een lift waarmee ik met mijn scootmobiel naar binnen komen. Hierdoor kan ik weer zelfstandig naar mijn werk en hiernaast heb ik ook privé weer de vrijheid om mij voort te bewegen. Dit is één van de positieve kanten van het Nederlandse voorzieningen stelsel.

    Laatst heb ik mijn auto laten zien aan een vriend en we hebben er gelijk een rondje mee gereden. Dit hebben we gelijk gecombineerd met een lunch. Ruim van tevoren hebben we gezocht naar een horecagelegenheid met een invalidetoilet. In Nederland zijn er namelijk nog veel uitgaansgelegenheden zonder een invalidetoilet, of het pand is te krap om met een rolstoel of scootmobiel te bezoeken. Veel mensen met een beperking zijn dus veel tijd aan kwijt aan de voorbereiding op een uitstapje, en spontaan iets ondernemen is vaak onmogelijk.

    Grondwetswijzing

    Op 17 januari van dit jaar werd de grondwetswijziging van artikel 1 bekrachtigd. Hiermee is het hebben van een handicap toegevoegd als discriminatiegrond aan de Nederlandse grondwet. Dit betekent dat bij het vaststellen van nieuw beleid de overheid moet toetsen of de inhoud ervan niet in strijd is met het grondwettelijke anti-discriminatieverbod. Deze bepaling moet de rechter ook laten meewegen in discriminatiezaken. Minister Dijkgraaf zei bij de laatste ondertekening van de grondwetswijziging: “Ik heb het gevoel aan het begin van een oerknal van onze democratische rechtsstaat te staan met heel veel gevolgen”. Ik ben echter wat terughoudender in de verwachtingen hiervan. Bij het lezen van de euforische woorden van de minister moest ik terugdenken aan het moment dat in 2016 het VN-Verdrag Handicap werd geratificeerd in Nederland. Toen waren er ook zeer enthousiaste reacties en de hoopvolle verwachting op een toegankelijkere samenleving. Ook ik was hoopvol. We zijn nu 7 jaar verder, helaas is er nog geen sprake van verbetering.

    Periodiek laat het College voor de Rechten van de Mens onderzoek doen naar positie van mensen met een beperking. In het onderzoek uit 2022 kwam naar voren dat mensen met een beperking op het gebied van werk en de toegang tot buurtvoorzieningen een achterstand hebben ten opzichte van de algemene bevolking [1].  Hiernaast vond twee derde van de mensen met een beperking in 2021 dat de Nederlandse maatschappij er nog onvoldoende op is toegerust om hen volwaardig te laten meedoen[2]. De vertaling van het VN-Verdrag Handicap komt nog maar traag op gang. Zo hebben nog lang niet alle gemeenten een lokale inclusie agenda en is het landelijke Bouwbesluit nog niet aangepast waardoor er nog steeds gebouwen worden neergezet die niet toegankelijk zijn voor mensen met een beperking.

    Sceptisch

    Ik denk dat een grondwetswijziging hier ook niet zo snel verander in gaat brengen. In de grondwet staat namelijk ook dat mensen recht hebben op een bewoonbaar land. Veel inwoners van Groningen hebben meerdere keren meegemaakt dat de grond onder hun woning beefde door de winning van aardgas, het herstel van de schade die dit heeft veroorzaakt verloopt zeer langzaam. Artikel 20 van de Grondwet verplicht de overheid om de inwoners van Nederland te voorzien in hun bestaanszekerheid. Echter, in de Toeslagenaffaire zijn veel mensen ten onrechte als fraudeur bestempeld en door het hardvochtige terugvorderingsbeleid zijn zij met hoge schulden opgezadeld, en dit heeft onder andere hun bestaanszekerheid aangetast.  Wat waren de sociale grondrechten waard tijdens deze twee affaires? Wat heb je als burger aan deze grondrechten als de rechter overheidsbeleid niet hieraan mag toetsen? En wat is vanuit dit perspectief de waarde van de grondwettelijke bepaling dat mensen niet op basis van hun handicap mogen worden gediscrimineerd?

    Ik ben geen pessimist, maar de realiteit zorgt ervoor dat ik sceptisch ben over de verwezenlijking van de rechten van mensen met een beperking in Nederland. Helaas denk ik dat de euforie van veel mensen bij de ratificering van het VN-Verdrag en bij de hier eerdergenoemde grondwetswijziging langzaam zullen overgaan in gevoelens van teleurstelling. De komende decennia verwacht ik wel enige verbetering van de positie van mensen met een beperking, maar het zal een proces van vallen en opstaan zijn. De economische situatie zal hierop van grote invloed zijn. Waar het vooral van zal afhangen is het bewustzijn bij ambtenaren en politici van de obstakels waar mensen met een beperking in hun leven mee te maken hebben. Het benutten van ervaringsdeskundigheid is essentieel hierbij. Dit kan bijvoorbeeld door het opzetten van panels die adviseren over beleid of mensen met een beperking te stimuleren politiek actief te worden. Hiernaast zullen de beleidsmakers- en bepalers een visie moeten hebben over een inclusieve samenleving en het commitment om deze te realiseren.

    Mark Homan, kwaliteitssmedewerker Burgerzaken.
    Gemeente Dijk & Waard


    [1] https://www.nivel.nl/nl/nieuws/naleving-vn-verdrag-verloopt-moeizaam-qua-betaald-werk-en-gebruik-voorzieningen-voor-mensen

    [2] https://pointer.kro-ncrv.nl/mensen-met-beperking-ontevreden-over-toegankelijkheid-nederlandse-maatschappij

    Heldere werkprocessen nodig voor benutten van kennis en kunde van adviesraden

    Vanuit de Koepel Adviesraden Sociaal Domein onderkennen en onderschrijven wij de conclusies in het rapport Burger in Zicht. Ook delen wij - net als de Nationale Ombudsman - de opvatting dat gemeenten maar beperkt gebruik maken van de kennis en kunde van adviesraden. Als landelijke Koepel, vereniging van en voor advies-en cliëntenraden in het sociaal domein, zien we waar het knelt en waar winst te behalen is.

    Tijdens trainingen of bijeenkomsten horen wij dikwijls hoe alle actoren strubbelingen ervaren. Adviesraden vertellen ons regelmatig waar hun worstelingen met de gemeente liggen. En andersom vertellen wethouders sociaal domein of hun beleidsmedewerkers ons over de haperende samenwerking met hun advies-en/of cliëntenraad. Van beide kanten is er vaak de wil om samen te werken, maar zijn het onduidelijkheden in het werkproces die voor een stroeve samenwerking zorgen.

    De wet verplicht iedere gemeente om inwoners, specifiek cliënten of hun vertegenwoordigers, te betrekken bij de beleidsvorming rond de Wmo, de Jeugdwet en Participatiewet. Hoe de gemeente die betrokkenheid vorm moet geven schrijft de wet slechts in algemene bewoordingen voor, maar vrijwel alle gemeenten hebben hiervoor een advies-of cliëntenraad sociaal domein: een onafhankelijk adviesorgaan dat als doel heeft de leef- en belevingswereld van inwoners - en van cliënten in het bijzonder - binnen te brengen bij de gemeente zodat er een beter beleid wordt gemaakt. 

    Leden van de adviesraad zijn inwoners uit de gemeente die op persoonlijke titel, op vrijwillige basis, de gemeente onbetaald en onafhankelijk adviseren over de manier waarop het inwonersperspectief, de behoeften en belangen een plek in gemeentebeleid zou moeten krijgen. Voor diverse raden is het een uitdaging om daadwerkelijk een advies vanuit inwonersperspectief op te stellen. Daarnaast signaleren en adviseren verschillende advies- en cliëntenraden ook over de wijze waarop de uitvoering plaatsvindt en welk effect dat heeft op inwoners.

    Gemeentelijke verordeningen

    Afspraken over de rol en taak van de advies- en cliëntenraden zijn dikwijls uitgewerkt in lokale verordeningen. In de praktijk echter blijken deze verordeningen te algemeen en te summier te zijn om de praktijk goed te laten functioneren. Werk- en samenwerkingsafspraken zijn niet goed uitgewerkt waardoor veel onduidelijk is. Bijvoorbeeld op welke gemeentelijke stukken de adviesraad om advies moet worden gevraagd. Zolang die afspraken ontbreken houden de betrokken ambtenaren in hun werkprocessen onvoldoende rekening met het (tijdig) betrekken van de adviesraad. Of ze vergeten te reageren op een uitgebracht advies waardoor de adviesraad geen idee heeft of en hoe hun advies is benut. Dat is weinig motiverend. Voor alle betrokken beleidsmedewerkers zou helder moeten zijn wanneer en hoe zij de adviesraad raadplegen en hoe de samenwerking er uit ziet. Dit zou een onderdeel moeten zijn van de gemeentelijke werkprocessen.

    Ongevraagd advies

    Speciale aandacht is nodig voor de schriftelijke ongevraagde adviezen waarover veelal onduidelijke of geen afspraken zijn gemaakt waardoor de afhandeling ervan vaak op zich laat wachten of in zijn geheel niet plaatsvindt. Dat dit de samenwerking tussen adviesraad en gemeente geen goed doet spreekt voor zich.

    Op het terrein van de uitvoering zien we dat adviesraden en gemeenten nog zoekende zijn naar de wijze waarop de signaleringsfunctie wordt vormgegeven. Veel adviesraden worstelen met het ophalen, duiden en benutten van signalen. Gemeenten stellen vragen over representativiteit. Veel winst is te behalen in het verzamelen en benutten van signalen door adviesraden enerzijds en door constructieve en open gesprekken over de uitvoering door de gemeente met de adviesraad anderzijds.

    Meerwaarde

    In onze trainingen, workshops en webinars helpen we adviesraadsleden op weg om hun rol en functie op een goede manier te kunnen invullen. Daarnaast adviseren we wethouders en beleidsmedewerkers sociaal domein en ambtelijk secretarissen om de samenwerking met de adviesraad op zo’n manier in te vullen dat deze voor iedereen van meerwaarde is. Op papier klinkt dat simpel, maar dit is een proces van lange adem.

    We zien bijvoorbeeld veel wisselingen in de ambtelijke organisatie en we zien ook dat de positie van de contactambtenaar onvoldoende wordt ingevuld, waardoor deze persoon soms nauwelijks mandaat heeft richting de collega-beleidsmedewerkers. Veel gemeenten beschouwen de rol van de contactambtenaar niet als een aparte functie, terwijl dat volgens ons wel zo zou moeten zijn. Het is bovendien een functie die om een zekere senioriteit vraagt en support nodig heeft vanuit de leiding om rol en taak goed te kunnen uitvoeren.

    Sparringpartner

    De adviesraad kan echt van toegevoegde waarde zijn en fungeren als een sparringpartner voor de wethouder(s), wanneer leden van de adviesraad actief contact onderhouden met inwoners - met name cliënten - en op basis daarvan hun rol vervullen. Daarnaast dient er een contactambtenaar te zijn met een duidelijke positie en zicht op de dossiers van zijn of haar collega’s. Wanneer adviesraden weten hoe en waar ze informatie moeten ophalen en hoe zij deze moeten interpreteren, zijn ze absoluut van grote meerwaarde voor de gemeente. Op die manier wordt de kloof tussen overheid en burgers niet groter, maar gaan de betrokkenen elkaar beter verstaan. Daarom is een stevige adviesraad nodig, zeker nu er zoveel speelt in het sociaal domein. Als Koepelorganisatie dragen we daar van harte aan bij.

    Petra van der Horst, Koepel Adviesraden Sociaal Domein

    Nieuw overzicht van lopend onderzoek op het gebied van Werk en Inkomen beschikbaar

    Op de site van het Kennisplatform Werk en Inkomen is een lijst gepubliceerd van het lopende onderzoek van haar kennispartners. De lijst geeft een goed overzicht van de bijna 300 verschillende actuele onderzoeken op het gebied van werk en inkomen. Dit overzicht kan gebruikt worden als hulpmiddel voor de onderbouwing van beleid en de uitvoeringspraktijk binnen het domein van werk en inkomen.

    Lijst lopend onderzoek

    Het Kennisplatform Werk en Inkomen (KWI) publiceert twee keer per jaar een lijst met lopend onderzoek. Het huidige overzicht is van de winter ‘22/’23 en bevat alle lopende onderzoeken van de huidige KWI kennispartners (CBS, CPB, Divosa, gemeente Amersfoort, gemeente Amsterdam, gemeente Rotterdam, Instituut Gak, Nederlandse Arbeidsinspectie, SCP, Ministerie van SZW, UWV en ZonMw). Een nuttige lijst voor onderzoekers, wetenschappers, beleidsmakers en uitvoerders op het terrein van werk en inkomen.

    Zichtbaar wordt hoeveel onderzoek er wordt gedaan door de kennispartners; het overzicht omvat bijna 300 onderzoeken die zich richten op vele onderdelen van het domein van werk en inkomen. Zo wordt er onderzoek gedaan naar (duurzame) participatie, re-integratie, de arbeidsmarkt, scholing, bestaanszekerheid, niet-gebruik, pensioenen, armoedebestrijding, schuldhulpverlening, diversiteit, emancipatie, de relatie tussen arbeid en gezondheid, digitalisering, automatisering en meer. Veel van de onderzoeken richten zich op de verbetering van de positie van een specifieke doelgroep, zoals uitkeringsgerechtigden, mensen met een arbeidsbeperking, minima gezinnen, jongeren, statushouders, zelfstandigen en flexwerkers.

    Naast de kennisopbrengst van de individuele onderzoeken, focussen diverse kennisprogramma’s ook op onderlinge kennisuitwisseling. Zo zet de kennispartner ZonMw in op een procesbegeleider die kennisuitwisseling tussen de verschillende onderzoeken uit hun kennisprogramma bevordert en het bespreken en leren van dilemma’s stimuleert. Andere KWI-partners hebben soortgelijke initiatieven om uitwisseling tussen individuele onderzoeken en onderzoekers te stimuleren.

    Kennispartner aan het woord

    Instituut Gak is één van de kennispartners van het KWI. Over de lijst zeggen ze: “Voor Instituut Gak is het prettig dat op deze wijze al het lopend onderzoek op het terrein van werk en inkomen wordt ontsloten voor de beleids- en uitvoeringspraktijk. Er is een enorm rijk palet aan onderzoek beschikbaar en dat verdient alle aandacht. We hechten veel waarde aan de valorisatie van onderzoeksresultaten en hopen dat de onderzoekers impact maken met het onderzoek dat zij verrichten. Door bekendheid te geven aan het onderzoek hopen we bij te dragen aan de valorisatie en impact. Daarnaast is het goed dat de kennispartners ook van elkaar weten welk onderzoek allemaal wordt uitgevoerd. Dit voorkomt mogelijke dubbelingen en kan waar mogelijk voor synergie zorgen.”

    Kennisplatform Werk en Inkomen

    Het KWI publiceert dit halfjaarlijkse overzicht vanuit haar positie als samenwerkingsverband voor kennisdeling in het domein van werk en inkomen. Binnen dit platform werken verschillende partners mee op gebied van beleid, uitvoering, toezicht en wetenschap. Het KWI richt zich voornamelijk op vertegenwoordigers van organisaties werk en inkomen zoals beleidsmakers, onderzoekers en uitvoerders op centraal en decentraal niveau.

    Het Kennisplatform heeft een belangrijke taak in het bieden van inspiratie en het onderhouden van het netwerk en is daarmee een plek voor uitwisseling, inspiratie, informele ontmoeting en netwerken. Ook ziet het KWI het informeren over onderzoeksprogrammering als een belangrijke taak: KWI-leden informeren elkaar over ieders (plannen voor) onderzoeksprogramma’s en gaan na of er mogelijke lacunes en/of overlap bestaan in deze programma’s. KWI-leden staan open om bijkomende kennisvragen in de eigen onderzoeksprogrammering op te nemen, binnen de ruimte die daarvoor bij ieder bestaat, terwijl KWI-leden zelf verantwoordelijk blijven voor hun eigen programma.

    Verder beoordeelt het KWI ook de kenniscyclus van werk en inkomen. Zij beschouwt het functioneren van relevante kenniscycli op het terrein van werk en inkomen om lacunes en knelpunten te signaleren op proces én inhoud en verbeteringsmogelijkheden te agenderen bij daarvoor verantwoordelijke partijen.

    Website KWI

    Wilt u meer weten over het KWI of de lijst met lopend onderzoek inzien? Alle informatie vindt u op de website: Home | Kennisplatform Werk en Inkomen

    Auteurs

    Menno Fenger, hoogleraar Institutionele Beleidsanalyse aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en voorzitter van het KWI en Emma Hofstra, beleidsmedewerker bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en secretaris van het KWI

    Naoberschap

    Het zijn van die lastig te vertalen woorden. Naoberschap lijkt op het minstens zo moeilijk te vertalen Friese woord ‘mienskip’. Elk vervangend Nederlands woord raakt de kern net niet. Het is meer dan goede buren (naobers) zijn of een goede gemeenschap (mienskip) zijn.
    Als Drentse burgemeester ervaar ik ‘naoberschap’ in de praktijk. Niet voor niets heet de maatschappelijke poot van de plaatselijke voetbalclub ‘Fc Emmen Naoberschap’.

    Bij mijn herbenoeming als burgemeester van Emmen ga ik op dit wezenlijke kenmerk van de Drentse gemeenschap in. Een voorbeeld werkt het beste. Twee jaar geleden verongelukt Isabelle, een lief meisje van 8 jaar uit Schoonebeek. Gruwelijk. De doodschrik van iedere ouder. Maar het dorp van een kleine 5.000 inwoners gaat om het gezin heen staan. Behalve troostende armen, warme maaltijden en honderden kleine gebaren, wordt een mooi project ontwikkeld. In de ‘Familieboerderij Isabelle’ moeten troost en naoberschap bij elkaar komen.
    Bij de openingshandeling las ik bijgaande column voor:

    “De vlieger

    Als ik het terrein achter het NAM-gebouw in Schoonebeek oprijd, zijn er al heel wat mensen. In de lucht worden we begroet door een vlieger. Onwillekeurig denk ik aan dat vliegerlied van Andre Hazes: “ik heb hier een brief voor mijn moeder, die hoog in de hemel is”.
    Maar het is Isabelle die hoog in de hemel is, of ergens anders op een hopelijk mooi plekje. Ze verongelukte, precies twee jaar geleden. Eén moment van onbedachtzaamheid… Even niet uitkijken bij het oversteken, ongetwijfeld al honderd keer door haar lieve ouders voorgedaan hoe het wel moet. Een heel dorp was met de familie in tranen. Een mooi leven na acht jaar ineens gestopt, als een trein die hard tegen het stootblok rijdt.
    Isabelle hield van dieren en de natuur. Het idee is om in haar dorp iets moois neer te zetten, een kinderboerderij. Precies twee jaar na het overlijden van Isabelle geven we het startschot.

    Tussen de honderden mensen ontmoet ik al snel Hellen en Toby, haar ouders. Wat moet dit een bijzondere dag voor hen zijn, een achtbaan van emoties. Ze worden gesteund door een fantastisch stichtingsbestuur.

    In de lucht zwiept de vlieger vrolijk van links en rechts. In haar ontroerende openingswoord vecht Hellen moeizaam tegen de tranen. Dat vindt niemand raar. Aansluitend heb ook ik wel eens een meer eenvoudige toespraak gehouden. Spreken in het openbaar heb ik na al die jaren wel onder de knie, maar dit is ander werk. In mijn toespraak geef ik een groot compliment aan het dorp Schoonebeek. In de zware tijd na het overlijden van de lieve Isabelle, liet Schoonebeek zien dat Naoberschap met hoofdletters kan worden geschreven. Dat gaf de familie een enorme steun. Laten we met elkaar ook dit mooie project ondersteunen, zeg ik. Als vader van drie even mooie dochters kan ik het verdriet enigszins bevatten, maar ik kom nooit bij de echte diepte van de rouw.  Zelf lever ik een bescheiden bijdrage door de opbrengst van mijn nieuwe boekje volledig te doneren. Het is uitgekomen op 23 maart en kost 12,50*.

    Daarna onthullen we samen de naam van de kinderboerderij: “Familieboerderij Isabelle”. Op het podium halen klasgenootjes van Isabelle herinneringen op. Ik mag ze interviewen. Het is muisstil op het veld als twee meiden snikkend de liefste dingen zeggen: “we vinden het heel erg dat je er niet meer bent”. Ook burgemeesters vegen wel eens snel een traan van een wang.

    Daarna roep ik tientallen kinderen naar voren die de naam hebben bedacht. Elk grapje gaat er opgelucht in. We halen weer een beetje adem. De aanwezigen zetten ter afsluiting een plantje in het eerste perkje. En in de lucht kijkt de vlieger tevreden toe.”

    Eric van Oosterhout

    *het boekje is te bestellen bij Uitgeverij Drenthe en kost 12,50, excl. verzendkosten

    Vooroordelen over mannen- en vrouwenberoepen staan vrije studiekeuze in de weg

    Als je voor techniek kiest, dan moet je het niet erg vinden om gepest te worden. Dat zei een meisje uit groep 5 tijdens een sessie met mijn collega’s. Het laat zien hoe sterk de vooroordelen zijn, bij jonge kinderen al, over welke beroepen mannen of welke beroepen vrouwen zouden moeten uitoefenen.

    Minder meiden kiezen bèta, techniek of IT

    Kinderen die een keuze voor een studie of beroep moeten maken, nemen die vooroordelen mee bij hun besluit. Meiden kiezen veel minder vaak dan jongens voor een baan in bèta, techniek en IT; uiteindelijk is maar 16% van de werknemers in deze sector vrouw. En dat is jammer, want het zijn sectoren die kansrijk zijn en een goed salaris bieden. Het staat kansengelijkheid in de weg.

    Niet alleen eigen vooroordelen spelen een rol. Ook die van anderen. Uit een onderzoek dat we vanuit VHTO deden bleek dat je als meisje een kleinere kans hebt om een positief advies te krijgen voor een techniekprofiel.

    Ik maakte het zelf ook mee toen ik op de middelbare school het profiel Natuur & Techniek wilde kiezen. De decaan raadde me het af omdat mijn interesse daar niet zou liggen, terwijl ik die interesse wel had. Uiteindelijk heb ik mijn hart gevolgd en jarenlang ben ik werkzaam geweest in de chemische sector.

    Girls’ Day

    In het adviesrapport ‘Vrij voorsorteren voor later’ onderzochten we in hoeverre de keuzebegeleiding op middelbare scholen een rol kan spelen bij het doorbreken van mannen- en vrouwenberoepen. Dit rapport overhandigden we tijdens Girls’ Day aan minister Dijkgraaf. Hij stuurde het rapport ook naar de Tweede Kamer. Tijdens Girls’ Day openen door heel Nederland bèta-, technische, IT-bedrijven én technische of IT-afdelingen van bedrijven hun deuren voor meisjes van 10 tot 15 jaar. De meisjes kunnen deelnemen aan interessante activiteiten, maken kennis met vrouwelijke medewerkers en leren meer over bèta/technische werkzaamheden.

    We keken naar dit keuzeproces op middelbare scholen omdat dit het eerste moment is waarop kinderen voorsorteren naar een beroep. Als je kiest voor een profiel Zorg & Welzijn (op vmbo) of een profiel Cultuur & Maatschappij (op havo of vwo), is het lastig om daarna nog een technische studie te kiezen. Om je een idee te geven: 87% van de leerlingen die binnen vmbo-gl Zorg&Welzijn kiest, is een meisje. 78% van de leerlingen die op de havo C&M kiest, is een meisje. Op vwo is dit aandeel 80%. Bij de technische profielen binnen alle onderwijstypes is het aandeel jongens juist hoger.

    Subtiel, maar met grote gevolgen

    Om leerlingen gelijke kansen te geven, pleiten wij als VHTO daarom om leerlingen breed te laten oriënteren op verschillende studies en beroepen. En laat daarbij ook counterstereotiepe beroepsbeoefenaars zien, zoals een mannelijke verpleger of een vrouwelijke technicus. Een andere belangrijke actie is om decanen, mentoren en docenten bewust te maken van dat zij ook ideeën hebben over wie welk beroep zou uit kunnen oefenen. En die ideeën kunnen het advies dat iemand krijgt beïnvloeden.

    Aan beleidsmakers de oproep om de rol van die vooroordelen over wat mannen horen te doen of wat vrouwen horen te doen ook mee te nemen in hun beleid. Want het speelt helaas nog een rol. Subtiel soms. Maar wel met grote gevolgen.

    Over de auteur

    Andju Soekhai

    Andju Soekhai is projectleider Girls’ Day bij VHTO Expertisecentrum Genderdiversiteit in bèta, techniek en IT. Ze werkte na haar hbo-studie Chemische Technologie jarenlang in de olie- en gasindustrie. Sinds 2022 werkt ze bij VHTO.

    Foto: Femto Engineering

    Inloggen


    Sluit venster