Heldere werkprocessen nodig voor benutten van kennis en kunde van adviesraden

Vanuit de Koepel Adviesraden Sociaal Domein onderkennen en onderschrijven wij de conclusies in het rapport Burger in Zicht. Ook delen wij - net als de Nationale Ombudsman - de opvatting dat gemeenten maar beperkt gebruik maken van de kennis en kunde van adviesraden. Als landelijke Koepel, vereniging van en voor advies-en cliëntenraden in het sociaal domein, zien we waar het knelt en waar winst te behalen is.

Tijdens trainingen of bijeenkomsten horen wij dikwijls hoe alle actoren strubbelingen ervaren. Adviesraden vertellen ons regelmatig waar hun worstelingen met de gemeente liggen. En andersom vertellen wethouders sociaal domein of hun beleidsmedewerkers ons over de haperende samenwerking met hun advies-en/of cliëntenraad. Van beide kanten is er vaak de wil om samen te werken, maar zijn het onduidelijkheden in het werkproces die voor een stroeve samenwerking zorgen.

De wet verplicht iedere gemeente om inwoners, specifiek cliënten of hun vertegenwoordigers, te betrekken bij de beleidsvorming rond de Wmo, de Jeugdwet en Participatiewet. Hoe de gemeente die betrokkenheid vorm moet geven schrijft de wet slechts in algemene bewoordingen voor, maar vrijwel alle gemeenten hebben hiervoor een advies-of cliëntenraad sociaal domein: een onafhankelijk adviesorgaan dat als doel heeft de leef- en belevingswereld van inwoners - en van cliënten in het bijzonder - binnen te brengen bij de gemeente zodat er een beter beleid wordt gemaakt. 

Leden van de adviesraad zijn inwoners uit de gemeente die op persoonlijke titel, op vrijwillige basis, de gemeente onbetaald en onafhankelijk adviseren over de manier waarop het inwonersperspectief, de behoeften en belangen een plek in gemeentebeleid zou moeten krijgen. Voor diverse raden is het een uitdaging om daadwerkelijk een advies vanuit inwonersperspectief op te stellen. Daarnaast signaleren en adviseren verschillende advies- en cliëntenraden ook over de wijze waarop de uitvoering plaatsvindt en welk effect dat heeft op inwoners.

Gemeentelijke verordeningen

Afspraken over de rol en taak van de advies- en cliëntenraden zijn dikwijls uitgewerkt in lokale verordeningen. In de praktijk echter blijken deze verordeningen te algemeen en te summier te zijn om de praktijk goed te laten functioneren. Werk- en samenwerkingsafspraken zijn niet goed uitgewerkt waardoor veel onduidelijk is. Bijvoorbeeld op welke gemeentelijke stukken de adviesraad om advies moet worden gevraagd. Zolang die afspraken ontbreken houden de betrokken ambtenaren in hun werkprocessen onvoldoende rekening met het (tijdig) betrekken van de adviesraad. Of ze vergeten te reageren op een uitgebracht advies waardoor de adviesraad geen idee heeft of en hoe hun advies is benut. Dat is weinig motiverend. Voor alle betrokken beleidsmedewerkers zou helder moeten zijn wanneer en hoe zij de adviesraad raadplegen en hoe de samenwerking er uit ziet. Dit zou een onderdeel moeten zijn van de gemeentelijke werkprocessen.

Ongevraagd advies

Speciale aandacht is nodig voor de schriftelijke ongevraagde adviezen waarover veelal onduidelijke of geen afspraken zijn gemaakt waardoor de afhandeling ervan vaak op zich laat wachten of in zijn geheel niet plaatsvindt. Dat dit de samenwerking tussen adviesraad en gemeente geen goed doet spreekt voor zich.

Op het terrein van de uitvoering zien we dat adviesraden en gemeenten nog zoekende zijn naar de wijze waarop de signaleringsfunctie wordt vormgegeven. Veel adviesraden worstelen met het ophalen, duiden en benutten van signalen. Gemeenten stellen vragen over representativiteit. Veel winst is te behalen in het verzamelen en benutten van signalen door adviesraden enerzijds en door constructieve en open gesprekken over de uitvoering door de gemeente met de adviesraad anderzijds.

Meerwaarde

In onze trainingen, workshops en webinars helpen we adviesraadsleden op weg om hun rol en functie op een goede manier te kunnen invullen. Daarnaast adviseren we wethouders en beleidsmedewerkers sociaal domein en ambtelijk secretarissen om de samenwerking met de adviesraad op zo’n manier in te vullen dat deze voor iedereen van meerwaarde is. Op papier klinkt dat simpel, maar dit is een proces van lange adem.

We zien bijvoorbeeld veel wisselingen in de ambtelijke organisatie en we zien ook dat de positie van de contactambtenaar onvoldoende wordt ingevuld, waardoor deze persoon soms nauwelijks mandaat heeft richting de collega-beleidsmedewerkers. Veel gemeenten beschouwen de rol van de contactambtenaar niet als een aparte functie, terwijl dat volgens ons wel zo zou moeten zijn. Het is bovendien een functie die om een zekere senioriteit vraagt en support nodig heeft vanuit de leiding om rol en taak goed te kunnen uitvoeren.

Sparringpartner

De adviesraad kan echt van toegevoegde waarde zijn en fungeren als een sparringpartner voor de wethouder(s), wanneer leden van de adviesraad actief contact onderhouden met inwoners - met name cliënten - en op basis daarvan hun rol vervullen. Daarnaast dient er een contactambtenaar te zijn met een duidelijke positie en zicht op de dossiers van zijn of haar collega’s. Wanneer adviesraden weten hoe en waar ze informatie moeten ophalen en hoe zij deze moeten interpreteren, zijn ze absoluut van grote meerwaarde voor de gemeente. Op die manier wordt de kloof tussen overheid en burgers niet groter, maar gaan de betrokkenen elkaar beter verstaan. Daarom is een stevige adviesraad nodig, zeker nu er zoveel speelt in het sociaal domein. Als Koepelorganisatie dragen we daar van harte aan bij.

Petra van der Horst, Koepel Adviesraden Sociaal Domein

Nieuw overzicht van lopend onderzoek op het gebied van Werk en Inkomen beschikbaar

Op de site van het Kennisplatform Werk en Inkomen is een lijst gepubliceerd van het lopende onderzoek van haar kennispartners. De lijst geeft een goed overzicht van de bijna 300 verschillende actuele onderzoeken op het gebied van werk en inkomen. Dit overzicht kan gebruikt worden als hulpmiddel voor de onderbouwing van beleid en de uitvoeringspraktijk binnen het domein van werk en inkomen.

Lijst lopend onderzoek

Het Kennisplatform Werk en Inkomen (KWI) publiceert twee keer per jaar een lijst met lopend onderzoek. Het huidige overzicht is van de winter ‘22/’23 en bevat alle lopende onderzoeken van de huidige KWI kennispartners (CBS, CPB, Divosa, gemeente Amersfoort, gemeente Amsterdam, gemeente Rotterdam, Instituut Gak, Nederlandse Arbeidsinspectie, SCP, Ministerie van SZW, UWV en ZonMw). Een nuttige lijst voor onderzoekers, wetenschappers, beleidsmakers en uitvoerders op het terrein van werk en inkomen.

Zichtbaar wordt hoeveel onderzoek er wordt gedaan door de kennispartners; het overzicht omvat bijna 300 onderzoeken die zich richten op vele onderdelen van het domein van werk en inkomen. Zo wordt er onderzoek gedaan naar (duurzame) participatie, re-integratie, de arbeidsmarkt, scholing, bestaanszekerheid, niet-gebruik, pensioenen, armoedebestrijding, schuldhulpverlening, diversiteit, emancipatie, de relatie tussen arbeid en gezondheid, digitalisering, automatisering en meer. Veel van de onderzoeken richten zich op de verbetering van de positie van een specifieke doelgroep, zoals uitkeringsgerechtigden, mensen met een arbeidsbeperking, minima gezinnen, jongeren, statushouders, zelfstandigen en flexwerkers.

Naast de kennisopbrengst van de individuele onderzoeken, focussen diverse kennisprogramma’s ook op onderlinge kennisuitwisseling. Zo zet de kennispartner ZonMw in op een procesbegeleider die kennisuitwisseling tussen de verschillende onderzoeken uit hun kennisprogramma bevordert en het bespreken en leren van dilemma’s stimuleert. Andere KWI-partners hebben soortgelijke initiatieven om uitwisseling tussen individuele onderzoeken en onderzoekers te stimuleren.

Kennispartner aan het woord

Instituut Gak is één van de kennispartners van het KWI. Over de lijst zeggen ze: “Voor Instituut Gak is het prettig dat op deze wijze al het lopend onderzoek op het terrein van werk en inkomen wordt ontsloten voor de beleids- en uitvoeringspraktijk. Er is een enorm rijk palet aan onderzoek beschikbaar en dat verdient alle aandacht. We hechten veel waarde aan de valorisatie van onderzoeksresultaten en hopen dat de onderzoekers impact maken met het onderzoek dat zij verrichten. Door bekendheid te geven aan het onderzoek hopen we bij te dragen aan de valorisatie en impact. Daarnaast is het goed dat de kennispartners ook van elkaar weten welk onderzoek allemaal wordt uitgevoerd. Dit voorkomt mogelijke dubbelingen en kan waar mogelijk voor synergie zorgen.”

Kennisplatform Werk en Inkomen

Het KWI publiceert dit halfjaarlijkse overzicht vanuit haar positie als samenwerkingsverband voor kennisdeling in het domein van werk en inkomen. Binnen dit platform werken verschillende partners mee op gebied van beleid, uitvoering, toezicht en wetenschap. Het KWI richt zich voornamelijk op vertegenwoordigers van organisaties werk en inkomen zoals beleidsmakers, onderzoekers en uitvoerders op centraal en decentraal niveau.

Het Kennisplatform heeft een belangrijke taak in het bieden van inspiratie en het onderhouden van het netwerk en is daarmee een plek voor uitwisseling, inspiratie, informele ontmoeting en netwerken. Ook ziet het KWI het informeren over onderzoeksprogrammering als een belangrijke taak: KWI-leden informeren elkaar over ieders (plannen voor) onderzoeksprogramma’s en gaan na of er mogelijke lacunes en/of overlap bestaan in deze programma’s. KWI-leden staan open om bijkomende kennisvragen in de eigen onderzoeksprogrammering op te nemen, binnen de ruimte die daarvoor bij ieder bestaat, terwijl KWI-leden zelf verantwoordelijk blijven voor hun eigen programma.

Verder beoordeelt het KWI ook de kenniscyclus van werk en inkomen. Zij beschouwt het functioneren van relevante kenniscycli op het terrein van werk en inkomen om lacunes en knelpunten te signaleren op proces én inhoud en verbeteringsmogelijkheden te agenderen bij daarvoor verantwoordelijke partijen.

Website KWI

Wilt u meer weten over het KWI of de lijst met lopend onderzoek inzien? Alle informatie vindt u op de website: Home | Kennisplatform Werk en Inkomen

Auteurs

Menno Fenger, hoogleraar Institutionele Beleidsanalyse aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en voorzitter van het KWI en Emma Hofstra, beleidsmedewerker bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en secretaris van het KWI

Naoberschap

Het zijn van die lastig te vertalen woorden. Naoberschap lijkt op het minstens zo moeilijk te vertalen Friese woord ‘mienskip’. Elk vervangend Nederlands woord raakt de kern net niet. Het is meer dan goede buren (naobers) zijn of een goede gemeenschap (mienskip) zijn.
Als Drentse burgemeester ervaar ik ‘naoberschap’ in de praktijk. Niet voor niets heet de maatschappelijke poot van de plaatselijke voetbalclub ‘Fc Emmen Naoberschap’.

Bij mijn herbenoeming als burgemeester van Emmen ga ik op dit wezenlijke kenmerk van de Drentse gemeenschap in. Een voorbeeld werkt het beste. Twee jaar geleden verongelukt Isabelle, een lief meisje van 8 jaar uit Schoonebeek. Gruwelijk. De doodschrik van iedere ouder. Maar het dorp van een kleine 5.000 inwoners gaat om het gezin heen staan. Behalve troostende armen, warme maaltijden en honderden kleine gebaren, wordt een mooi project ontwikkeld. In de ‘Familieboerderij Isabelle’ moeten troost en naoberschap bij elkaar komen.
Bij de openingshandeling las ik bijgaande column voor:

“De vlieger

Als ik het terrein achter het NAM-gebouw in Schoonebeek oprijd, zijn er al heel wat mensen. In de lucht worden we begroet door een vlieger. Onwillekeurig denk ik aan dat vliegerlied van Andre Hazes: “ik heb hier een brief voor mijn moeder, die hoog in de hemel is”.
Maar het is Isabelle die hoog in de hemel is, of ergens anders op een hopelijk mooi plekje. Ze verongelukte, precies twee jaar geleden. Eén moment van onbedachtzaamheid… Even niet uitkijken bij het oversteken, ongetwijfeld al honderd keer door haar lieve ouders voorgedaan hoe het wel moet. Een heel dorp was met de familie in tranen. Een mooi leven na acht jaar ineens gestopt, als een trein die hard tegen het stootblok rijdt.
Isabelle hield van dieren en de natuur. Het idee is om in haar dorp iets moois neer te zetten, een kinderboerderij. Precies twee jaar na het overlijden van Isabelle geven we het startschot.

Tussen de honderden mensen ontmoet ik al snel Hellen en Toby, haar ouders. Wat moet dit een bijzondere dag voor hen zijn, een achtbaan van emoties. Ze worden gesteund door een fantastisch stichtingsbestuur.

In de lucht zwiept de vlieger vrolijk van links en rechts. In haar ontroerende openingswoord vecht Hellen moeizaam tegen de tranen. Dat vindt niemand raar. Aansluitend heb ook ik wel eens een meer eenvoudige toespraak gehouden. Spreken in het openbaar heb ik na al die jaren wel onder de knie, maar dit is ander werk. In mijn toespraak geef ik een groot compliment aan het dorp Schoonebeek. In de zware tijd na het overlijden van de lieve Isabelle, liet Schoonebeek zien dat Naoberschap met hoofdletters kan worden geschreven. Dat gaf de familie een enorme steun. Laten we met elkaar ook dit mooie project ondersteunen, zeg ik. Als vader van drie even mooie dochters kan ik het verdriet enigszins bevatten, maar ik kom nooit bij de echte diepte van de rouw.  Zelf lever ik een bescheiden bijdrage door de opbrengst van mijn nieuwe boekje volledig te doneren. Het is uitgekomen op 23 maart en kost 12,50*.

Daarna onthullen we samen de naam van de kinderboerderij: “Familieboerderij Isabelle”. Op het podium halen klasgenootjes van Isabelle herinneringen op. Ik mag ze interviewen. Het is muisstil op het veld als twee meiden snikkend de liefste dingen zeggen: “we vinden het heel erg dat je er niet meer bent”. Ook burgemeesters vegen wel eens snel een traan van een wang.

Daarna roep ik tientallen kinderen naar voren die de naam hebben bedacht. Elk grapje gaat er opgelucht in. We halen weer een beetje adem. De aanwezigen zetten ter afsluiting een plantje in het eerste perkje. En in de lucht kijkt de vlieger tevreden toe.”

Eric van Oosterhout

*het boekje is te bestellen bij Uitgeverij Drenthe en kost 12,50, excl. verzendkosten

Vooroordelen over mannen- en vrouwenberoepen staan vrije studiekeuze in de weg

Als je voor techniek kiest, dan moet je het niet erg vinden om gepest te worden. Dat zei een meisje uit groep 5 tijdens een sessie met mijn collega’s. Het laat zien hoe sterk de vooroordelen zijn, bij jonge kinderen al, over welke beroepen mannen of welke beroepen vrouwen zouden moeten uitoefenen.

Minder meiden kiezen bèta, techniek of IT

Kinderen die een keuze voor een studie of beroep moeten maken, nemen die vooroordelen mee bij hun besluit. Meiden kiezen veel minder vaak dan jongens voor een baan in bèta, techniek en IT; uiteindelijk is maar 16% van de werknemers in deze sector vrouw. En dat is jammer, want het zijn sectoren die kansrijk zijn en een goed salaris bieden. Het staat kansengelijkheid in de weg.

Niet alleen eigen vooroordelen spelen een rol. Ook die van anderen. Uit een onderzoek dat we vanuit VHTO deden bleek dat je als meisje een kleinere kans hebt om een positief advies te krijgen voor een techniekprofiel.

Ik maakte het zelf ook mee toen ik op de middelbare school het profiel Natuur & Techniek wilde kiezen. De decaan raadde me het af omdat mijn interesse daar niet zou liggen, terwijl ik die interesse wel had. Uiteindelijk heb ik mijn hart gevolgd en jarenlang ben ik werkzaam geweest in de chemische sector.

Girls’ Day

In het adviesrapport ‘Vrij voorsorteren voor later’ onderzochten we in hoeverre de keuzebegeleiding op middelbare scholen een rol kan spelen bij het doorbreken van mannen- en vrouwenberoepen. Dit rapport overhandigden we tijdens Girls’ Day aan minister Dijkgraaf. Hij stuurde het rapport ook naar de Tweede Kamer. Tijdens Girls’ Day openen door heel Nederland bèta-, technische, IT-bedrijven én technische of IT-afdelingen van bedrijven hun deuren voor meisjes van 10 tot 15 jaar. De meisjes kunnen deelnemen aan interessante activiteiten, maken kennis met vrouwelijke medewerkers en leren meer over bèta/technische werkzaamheden.

We keken naar dit keuzeproces op middelbare scholen omdat dit het eerste moment is waarop kinderen voorsorteren naar een beroep. Als je kiest voor een profiel Zorg & Welzijn (op vmbo) of een profiel Cultuur & Maatschappij (op havo of vwo), is het lastig om daarna nog een technische studie te kiezen. Om je een idee te geven: 87% van de leerlingen die binnen vmbo-gl Zorg&Welzijn kiest, is een meisje. 78% van de leerlingen die op de havo C&M kiest, is een meisje. Op vwo is dit aandeel 80%. Bij de technische profielen binnen alle onderwijstypes is het aandeel jongens juist hoger.

Subtiel, maar met grote gevolgen

Om leerlingen gelijke kansen te geven, pleiten wij als VHTO daarom om leerlingen breed te laten oriënteren op verschillende studies en beroepen. En laat daarbij ook counterstereotiepe beroepsbeoefenaars zien, zoals een mannelijke verpleger of een vrouwelijke technicus. Een andere belangrijke actie is om decanen, mentoren en docenten bewust te maken van dat zij ook ideeën hebben over wie welk beroep zou uit kunnen oefenen. En die ideeën kunnen het advies dat iemand krijgt beïnvloeden.

Aan beleidsmakers de oproep om de rol van die vooroordelen over wat mannen horen te doen of wat vrouwen horen te doen ook mee te nemen in hun beleid. Want het speelt helaas nog een rol. Subtiel soms. Maar wel met grote gevolgen.

Over de auteur

Andju Soekhai

Andju Soekhai is projectleider Girls’ Day bij VHTO Expertisecentrum Genderdiversiteit in bèta, techniek en IT. Ze werkte na haar hbo-studie Chemische Technologie jarenlang in de olie- en gasindustrie. Sinds 2022 werkt ze bij VHTO.

Foto: Femto Engineering

Een paar puntjes

We leven in een tijd waarin een reclamebureau een politieke aardverschuiving heeft veroorzaakt – of ligt het falende regeringsbeleid ten grondslag aan de fermenterende woede en woekerende frustratie die afgelopen 15 maart in Nederland door stemgedrag tot uitdrukking is gekomen? Anders gezegd: BBB en Caroline van der Plas zijn door ReMarkAble op een opportuun moment gezaaid, men heeft triomfantelijk geoogst en de democratie en het politieke landschap happen naar adem.

Meer problemen dan oplossingen

We leven ook in een tijd waarin een overbevolkte sociale kaart voor de hulpzoekende burger regelmatig meer problemen dan oplossingen presenteert – of heeft de landelijke overheid door alle decentralisaties, transities en herijkingen de Nederlandse gemeenten chronisch overbelast met een loodzwaar pakket aan beleid, maatregelen en uitvoeringsverplichtingen? Anders gezegd: de sociaal zwakkeren en kwetsbaren zijn in onze samenleving nu definitief slachtoffer geworden van een ongebreidelde bezuinigingsdrift en worden niet meer geholpen omdat niemand probleemeigenaar wil zijn.

We leven eveneens in een tijd waarin de sociale basis op last van hogerhand frequent en bestendig aangesproken moet worden – of is de werkdruk van professionals zo hoog dat ze het niet meer kunnen bolwerken en uit wanhoop vrijwilligers(organisaties) als reddingsboei gebruiken? Anders gezegd: het sociaal domein bouwt in toenemende mate op inzet van goedwillende inwoners die verantwoordelijkheden op de schouders krijgen die daar absoluut niet thuishoort.

We leven vooral in een tijd waarin de digitalisering een snel groeiende groep mensen buitensluit – of is het een kwestie van onwil en hang naar vroeger dat steeds meer Nederlanders afhaken zodra een website of smartphone nodig is om met een overheidsinstantie of bestuursorgaan te communiceren? Anders gezegd: sociale en financiële uitsluiting vormen een van de grootste bedreigingen van deze tijd en dragen substantieel bij aan een fundamenteel gebrek aan bestaanszekerheid en groot risico op (langdurige) armoede.

Commissies en pilots

We leven bovendien in een tijd waarin het Rijk onderzoeken, commissies, verkenningen, strategieën en pilots in het leven roept die zelden het beoogde effect hebben – of is men in Den Haag zo gevangen in de eigen bel van hoogopgeleide, vastgeroeste ambtenaren dat ieder contact met de dagelijkse praktijk verloren is geraakt? Anders gezegd: eindeloos pleisters plakken en noodverbanden aanleggen zonder enige langetermijnvisie of idee van duurzame oplossingen heeft van de overheid een krachteloos, niet langer dienstbaar en zichzelf saboterend instituut gemaakt.

Tenslotte leven we ook in een tijd waarin mensen die hulp zoeken en in eerste instantie krijgen vanwege persoonlijk gedrag of problemen, vanwege diezelfde complicaties buitengesloten worden van de gestarte hulpverlening – of is het terecht dat mensen afgerekend worden op bevangen zijn door problematiek die nog niet is doorleeft en waar nog geen zichtbare oplossing voor is? Anders gezegd: de entry-exit paradox zorgt voor nodeloos voortijdig beëindigde trajecten, (kosten verslindende) draaideurklanten en zorgmijders die door systeemblindheid gecultiveerd en gerechtvaardigd wordt.

Dichtbij staan

Zullen we er gewoon eens mee ophouden? Zullen we de handschoen oppakken en het in onze eigen kring gaan doen? Niet langer wijzen, maar in beweging komen. Onze hand reiken. Op persoonlijke titel. Voorbij de grenzen van professionele ruimte. Vanuit liefde en mededogen. Omdat we dichtbij staan, heel goed zien wat er nodig is en de noodzaak kennen. Zullen we?

Maarten Bergman, Zelfstandig trainer en adviseur schuldhulpverlening Coördinator AdministratieMaatje bij de Vrijwillige Hulpdienst Eindhoven

De Banenafspraak mag nooit ophouden

Dit is het laatste jaar van de Banenafspraak. Tenminste vanuit overheidsperspectief, want het bedrijfsleven heeft nog tot 2026 de tijd. Terwijl de overheid in de gehele breedte (landelijk, provinciaal, gemeentelijk, bijkomende diensten en de hele onderwijswereld) de doelstellingen niet haalt, valt over een slordige tien maanden het Banenafspraak-doek.

Ik vind dit een gotspe.

Even de cijfers. De laatste officiële meting (over het jaar 2021) laat zien dat er 11.842 mensen uit de doelgroep Banenafspraak bij de overheid werken. De verwachting is dat de overheidssector in 2022 op of rond de jaardoelstelling van 2500 banen uit zal komen. Dat lukte overigens ook in 2020 en tevens in het allereerste begin vanaf 2015.

Het kan dus wel.

Maar ergens onderweg is een achterstand opgebouwd. Die is niet uit onwil ontstaan. Overal lopen er wel gemotiveerde projectleiders rond. Het beleid is inmiddels wel ingericht, alleen de uitvoering blijft soms achter. Maar in alle overheidssectoren zijn goede voorbeelden te vinden die wel hun doelstellingen halen.

Het heeft mij altijd bevreemd dat de overheid de taakstelling in twee jaar minder moest halen dan het bedrijfsleven. Dit terwijl het aantal dat behaald moest worden relatief zeker niet lichter is. Naar mijn mening pleit alles ervoor om de overheid ook tot 2026 respijt te geven. Het is toch geen rare gedachte om de periode waarin de banenafspraak loopt, gelijk te trekken met het bedrijfsleven?

Ik zeg echt niet dat twee jaar respijt ertoe zal leiden dat de hele achterstand ingelopen gaat worden. Dat lijkt mij ambitieus, maar dat de eindstand dan zo'n 5 tot 7.000 hoger wordt, is zeker haalbaar. Dat verkleint het gat ten opzichte van de doelstelling en biedt een veel betere uitgangspositie voor het leven na de Banenafspraak.

Want ja, het project Banenafspraak eindigt dus. Hoewel eindigen een raar woord is in dezen. Eenmaal begonnen met het aanstellen van mensen met een arbeidsbeperking in de organisatie, houd je daar natuurlijk niet mee op omdat een project stopt.

Het Sociaal Akkoord, waarin de Banenafspraak is gemaakt, voorziet dat na afloop van de Banenafspraak de behaalde aantallen overeind blijven. Aangezien er altijd mensen doorstromen, zullen er dus steeds opnieuw nieuwe mensen aangenomen moeten worden.

Maar dat is volgens mij volstrekt onvoldoende. Nederland kan en mag er niet mee ophouden. Inclusie moet steeds normaler en vanzelfsprekender worden, en daarvoor zal het altijd nodig zijn dat er doelstellingen om verder te gaan gesteld zullen moeten worden. Verdere inclusie blijft ook nodig omdat, ondanks het succes van de Banenafspraak, de deelname van brede groepen met een arbeidsbeperking nog steeds achterblijft. Ook als we Nederland internationaal vergelijken en ook als we kijken naar de situatie voor de invoering van de Participatiewet.

Of daar paardenmiddelen als een quotum voor nodig zijn is de vraag. Ik denk dat breed gedeelde doelstellingen op het gebied van diverse personeelssamensteling steeds meer gemeengoed worden. Niet alleen als het gaat om mensen met een arbeidsbeperking, maar ook over groepen als statushouders, ouderen of mensen, die lang in de bijstand zitten. En als dat al niet zou zijn, dan dwingt de arbeidsmarkt je er wel toe. De ‘reguliere’ bestanden zijn leeg. Werkgevers zullen zich op andere groepen moeten gaan richten om mensen te vinden.

En overheden zijn ook werkgevers. Ook zij hebben in de toekomst nieuwe aanwas nodig. En ook zij zullen er niet aan ontkomen anders te gaan kijken naar de groepen die ze werven. De Banenafspraak helpt ze daar bij. Daarom roep ik de politiek op de termijn op te rekken tot 2026 en zo gelijk te trekken met het bedrijfsleven. Het beleid staat, de structuur staat, de succesverhalen zijn er: er is een beweging op gang gekomen! Geef die een kans. Dat is belangrijker dan nu de bijl te laten vallen omdat nu eenmaal ooit het jaartal 2024 is afgesproken.

Aart van der Gaag is namens de werkgeversorganisaties boegbeeld en inspirator Banenafspraak 

Belastingaangifte-stress? Niet nodig. Wij helpen je!

Iedereen doet ieder jaar belastingaangifte. En ook al komt dit klusje jaarlijks terug, toch vinden veel mensen dit nog altijd lastig.

Als je in Nederland woont moet je aangifte doen over je inkomsten. Om je tegemoet te komen doet de Belastingdienst voorwerk, door automatisch informatie voor je in te vullen. Maar check je eigenlijk wel goed of die informatie ook klopt? Of klik je gewoon op ‘ja’, zodat je er zo snel mogelijk vanaf bent? Kortom: haal je genoeg uit je belastingaangifte of loop je ongemerkt geld mis? Dat zou zonde zijn.

Daarom is er de Landelijke Aangiftedag. Op zaterdag 11 maart kun je ondersteuning krijgen bij het invullen van de belastingaangifte. Tijdens deze dag staan studenten fiscaal recht en fiscale economie van de belastingwinkels in Amsterdam, Groningen, Maastricht, Rotterdam en Tilburg en de Leidse rechtswinkel daarvoor klaar. Ook Partnerfonds Brainport Eindhoven sluit aan bij dit project en organiseert deze dag in Eindhoven bij een vestiging van de Springplank.

Zij worden ondersteund door SOFiR; het platform waarin de NVAB (Nederlandse Vereniging van Advocaten-Belastingkundigen), het RB (Register Belastingadviseurs) en de NOB (de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs) zich hebben verenigd. Dit platform biedt onder andere ondersteuning aan maatschappelijke organisaties die fiscale rechtshulp bieden.

Op deze dag opent ook de Belastingdienst haar deuren op verschillende locaties om je te ondersteunen bij het invullen van hun aangifte. Ook Staatssecretaris Marnix van Rij draagt de Landelijke Aangiftedag een warm hart toe. Bekijk hier zijn videoboodschap.

De belastingwinkels bieden overigens het hele jaar gratis fiscaal advies aan. Met name aan financieel kwetsbare personen. Veel financieel kwetsbare personen begrijpen niet altijd goed wat er in brieven van de Belastingdienst staat of ze beheersen de Nederlandse taal onvoldoende.  

Met zijn allen proberen zij zo veel mogelijk mensen, die daarvoor in aanmerking komen, bij te staan. Ze werven hun cliënten via het uitdelen van flyers en het ophangen van posters op plekken veel mensen uit de doelgroep komen. Bijvoorbeeld openbare bibliotheken, bij de voedselbanken, bij budgetmaatjes, bij bakkers en kleine supermarkten.

Dat is ook belangrijk, want ze merken bijvoorbeeld dat bijstandsgerechtigden, die alleen een uitkering via de Participatiewet krijgen, vaak te veel belasting betalen. Het is dus belangrijk dat zoveel mogelijk mensen langs komen tijdens de Landelijke Aangiftedag.

Nederlandse Orde van Belastingadviseurs
Eefje Simpelaar
Communicatie adviseur

Achter het zorginfarct zit een zorgdoolhof

Een zorginfarct! Dat is best wel een heftige conclusie uit het Signaleringsrapport van MEE NL. Maar wel helemaal terecht! Want uit heel veel voorbeelden uit de praktijk, blijkt dat er voor veel mensen in ons land niet de goede zorg beschikbaar is op het moment dat dit nodig is. En dus is het vaak wachten en wachten. Of maar gewoon blijven zoeken naar iets dat niet beschikbaar is.
Op papier hebben we geregeld dat mensen dit niet alleen hoeven te doen. Heel fijn! Maar nog steeds weten veel mensen niet dat ze hulp hierbij kunnen krijgen. Helpt dat dan? Soms wel gelukkig. Dan gaan opeens deuren open die voor de hulpvrager zelf gesloten bleven. Dat is vreemd, maar misschien ook een kwestie van de goede weg vinden. Alleen… inmiddels zijn we helaas zo ver gekomen dat ook dit niet meer functioneert. Met al onze regels en hokjes en procedures en afspraken hebben we het allemaal weer superingewikkeld gemaakt. En val je over de rand van het ene hokje dan moet je weer naar het volgende. En is dat niet beschikbaar… tja, helaas. Dan mag je als ouder; als familie zien hoe je het opgelost krijgt. Met heel veel trieste situaties als gevolg.

Iedereen heeft de mond vol over “doen wat nodig is”. Dat is in de praktijk echter al vaak gewoon niet mogelijk. We lopen vast in onze eigen systemen en daardoor worden situaties van mensen met grote hulpvragen vaak alleen maar schrijnender. De schotten tussen de systemen worden (meestal geldgedreven) alleen maar hoger. Snappen we dan niet dat de zorg overall gezien hierdoor alleen maar duurder wordt? En bureaucratischer? En moeilijker te vinden en te verkrijgen?

Achter het zorginfarct zit een zorgdoolhof

De wanden zijn hoog; je kan er niet overheen kijken. Dus ieder weggetje proberen met als risico om weer vast te lopen in een doodlopend pad. Geen andere optie dan omdraaien en het volgende paadje proberen in de hoop wél de juiste weg te vinden. Het kost onnodig tijd en geld. Dat kan zo niet doorgaan.

Blijkbaar ben ik niet de enige die dit vindt. Gelukkig maar!
Het ministerie van VWS ziet en weet heel goed dat de schotten tussen de verschillende zorgdomeinen moeten verdwijnen. Samen met andere partijen, pleiten we vanuit MEE overigens al heel erg lang voor de mogelijkheid om domeinoverstijgende cliëntondersteuning te kunnen bieden. Zodat de vele duizenden mensen die hiervoor opgeleid zijn, in de dagelijkse praktijk ook echt kunnen doen wat nodig is voor hun cliënten.

Valkuil

En dan is hij daar opeens weer. “Onze” beroemde valkuil. In plaats van ruimte geven aan de professional die er al is, kiest het ministerie van VWS voor een nieuwe systeemoplossing. Met grote verbazing lees ik dat er een subsidieregeling is voor weer een nieuw stukje systeem. De “zorgarrangeur” mag aan de slag om mensen te helpen de juiste zorg te vinden. En de gemeente zou dit moeten organiseren. Het ministerie schrijft “de gemeentelijke zorgadviseur gaat naast de cliënt staan en gaat op zoek naar de beste zorg voor diegene”.
Hé, heb ik dat niet eerder ergens gelezen? In alle rapporten en Kamerbrieven wordt dit nu juist als hét kenmerk van cliëntondersteuning beschreven.
Ik raak het spoor geloof ik even bijster en ik ben bang dat ik in de doodlopende paadjes van ons zorgdoolhof het ministerie van VWS ga tegenkomen.

Irene Thuis
Directeur/bestuurder MEE Zuid Limburg

De opgave ‘bestaanszekerheid’

Nou, ik heb er een mooie klus bij hoor: de opgave ‘bestaanszekerheid’. Ik zeg dit slechts half-cynisch, want ergens ís dit een mooie klus. Bestaanszekerheid is voor veel mensen geen vanzelfsprekendheid (wat echt ongelooflijk gênant is in een rijk land als Nederland, maar dat terzijde), daar een positieve bijdrage aan leveren is natuurlijk een schone taak. Ik zie het bestrijden van bestaansonzekerheid als één van de grote uitdagingen van deze tijd.

Waar te beginnen?

Overigens ook een uitdaging die voorwaardelijk is voor het oplossen van andere uitdagingen: want hoe krijg je iemand warm voor een noodzakelijke energietransitie, wanneer dit een financieel offer vraagt en persoon in kwestie niet genoeg geld heeft om de huur te betalen? Hoe herstel je het vertrouwen van iemand in de overheid, terwijl diezelfde overheid de persoon in kwestie laat leven in bittere armoede (of erger nog: die bittere armoede in heeft geduwd)? Hoe overtuig je iemand van het belang van een stevige rechtsstaat, wanneer de kinderen van persoon in kwestie hongerig naar bed gaan?

Afijn, bestaanszekerheid, heel belangrijk dus. Maar waar te beginnen? Alleen al inhoudelijk is het thema zo verschrikkelijk breed. Gaat het alleen om inkomen (en daar van afgeleide onderwerpen als werk, schulden, en inkomensondersteuning)? Moet het gaan over gezondheidsverschillen, en hoe bestaansonzekerheid doorwerkt van generatie op generatie? Of moet het juist gaan over eerste levensbehoeften, zoals eten, drinken en kleding – zaken die vaak verstrekt worden door maatschappelijke organisaties die worden gesteund door de gemeente? Oneerbiedig wordt dit soort voorzieningen aanbieden soms ‘pleisters plakken’ genoemd, maar hoe belangrijk is het als je zo’n spreekwoordelijke pleister nodig hebt! En misschien moet bestaanszekerheid nog veel breder worden gezien, en gaat het om huisvesting, of om echt mee kunnen doen als mens aan de samenleving, zonder overal toestemming voor te moeten vragen aan deze of gene ambtenaar.

Maar dan gaat bestaanszekerheid opeens wel over héél erg veel - en iets dat over alles gaat, gaat in de praktijk soms over niks.

Oplossingen

Wat mij nog het meeste zorgen baart (naast het feit dat de gemeente gemeend heeft mensen die een opgave coördineren ‘opgavetrekkers’ te moeten noemen) is hoeveel je nou echt kan doen, op dit onderwerp. Vanuit de gemeente. Want als ik kijk naar de problematiek, dan is meer dan 90% gevolg van het Rijk dat het verdomt om zijn verantwoordelijkheid te pakken. Zet het minimumloon op een fatsoenlijk niveau, koppel de uitkeringen daar aan, houd normbedragen aan waar je écht van kan leven zonder een beroep te doen op tig losse potjes en voorzieningen, fix het disfunctionerende toeslagensysteem: en ‘bestaansonzekerheid’ is opeens geen probleem meer van nationale proportie. Nog los dat je ook een enorm stuk bureaucratie overbodig hebt gemaakt, je de doelgroep ontzettend veel stress en ellende hebt bespaard, én waarschijnlijk een bijdrage hebt geleverd aan het herstel van vertrouwen in de overheid.

Een gemeente kan wel wat compenseren, maar mag sowieso geen inkomensbeleid voeren. En ik vraag me af: is de puinhoop niet gewoon te groot, om echt op te kunnen ruimen als gemeente?

János Betkó, redactielid Sociaal Bestek en beleidsmedewerker bij de gemeente Nijmegen

De onbalans en het onrecht van de Participatiewet in balans

Vanuit de oppositiepartijen, maar ook vanuit de samenleving, klinkt de roep om meer ruimte te creëren voor het financieel helpen van elkaar. Het voelt oneerlijk als een persoon in de bijstand wordt ondersteund met een geldbedrag, en dat het gevolg is dat minder bijstand wordt verstrekt. Daarom moet het strikte complementaire worden losgelaten en moeten we naar een doelmatig complementaire karakter. Het gevoel over wat als onrechtvaardig wordt ervaren, wordt in de wetgeving en de besluitvorming zwaarder gewogen dan de feiten en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert. Deze beweging hebben we al gezien bij de inkomstenvrijlating en zien we nu ook bij de vrijlating van giften. De emotie voert daarin de boventoon. Dat neemt altijd het risico van ongelijke behandeling met zich mee.

Gelijke gevallen ongelijk behandeld

Met het doelmatig complementair karakter is niet langer leidend dat een persoon niet meer over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Daarmee wordt ten onrechte artikel 11 van de Participatiewet en artikel 20 lid 3 van de grondwet losgelaten. (‘Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege’). Met het loslaten van het complementaire karakter verliezen we niet alleen de vangnetgedachte maar het neemt ook met zich mee dat er geen sprake meer is van één sociaal minimum. Zo kan het voorkomen dat op basis van de emotie die nu wordt gebruikt bij het tot stand komen van de wetgeving, de ene persoon meer of minder te besteden heeft dan de ander, terwijl beide van de bijstand afhankelijk zijn.  

Wie zegt dat werken loont?

Daan is 25 jaar en is op 15 juli 2022 afgestudeerd. Zijn studiefinanciering is op 1 augustus 2022 beëindigd. Hij heeft een baan en kan op 1 november 2022 beginnen. Hij meldt zich op 1 augustus 2022 voor een bijstandsuitkering. Het toeval wil dat Emma zich in precies dezelfde situatie bevindt. Beiden krijgen bij de melding voor bijstand te horen dat er een zoektijd geldt van vier weken. Daan neemt contact op met zijn ouders. Zijn ouders schenken hem een bedrag van € 1000,00 om de komende maand door te komen. Emma treft het wat minder: haar moeder kan niets bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud. Uit nood geboren accepteert ze een baan als vakantiekracht voor de duur van drie weken. Bij de beoordeling van de aanvraag moet de aanvraag van Daan worden toegekend. De gift van € 1000,00 die Daan heeft gekregen mag niet tot de middelen worden gerekend. De middelen waarover Daan in de maand augustus beschikt bedragen € 2.195,66. Emma daarentegen, krijgt geen uitkering over de maand augustus en moet het doen met ongeveer € 1300,00.

 Wie het eerlijk vindt, mag het zeggen!  

Tjalling Smit, Juridisch Adviseur

Inloggen


Sluit venster