De financiële prikkel in de financiering van de bijstand leidt niet automatisch tot meer effectiviteit en doelmatigheid in het gemeentelijke beleid en de uitvoering. De beleidstheorie over financiële prikkels werkt in de praktijk slechts beperkt. Hoe komt dat? En zijn er ook andere mechanismes om effectiviteit en doelmatigheid te bevorderen?
Gemeenten zijn uitvoerders in medebewind van de bijstandswet. Sinds de introductie van de Wet Werk en Bijstand (WWB) stuurt het Rijk de gemeenten niet meer met gedetailleerde uitvoeringsvoorschriften en dito controles, maar met globale kaders en met financiële prikkels die voor individuele gemeenten voordeel opleveren bij goede resultaten en nadeel bij slechte. In de nieuwe sturingsrelatie, met meer beleidsvrijheid en een grotere financiële verantwoordelijkheid, hebben gemeenten een direct financieel belang bij een doelmatige en effectieve uitvoering van de Participatiewet. Elke niet-bestede bijstandseuro kunnen gemeenten naar eigen voorkeur uitgeven.
Signalen
Volgens het CPB heeft deze verschuiving van regel naar prikkelsturing zeker bijgedragen aan de beoogde vermindering van de bijstandsafhankelijkheid.1 Tegelijkertijd zijn er sterke signalen dat de werkzaamheid van de financiële prikkel in de praktijk lang niet zo sterk is als de beleidstheorie veronderstelt en dat de boogde dynamiek gericht op continue verbetering van effectiviteit en doelmatigheid nauwelijks op gang komt (zie ook kader 1).