Als puber had ik op steeds herhalende vragen van mijn ouders ‘Ralf je moet je kamer opruimen, Ralf je moet je sportkleren opruimen, Ralf je moet nu huiswerk gaan maken’, meestal als bijdehand antwoord: ‘Ik moet niets … helemaal niets.’ Steevast antwoordden mijn ouders: ‘Let maar op jij, anders zwaait er wat!’ Wat er dan zou zwaaien, dat heb ik nooit uitgetest; voor die tijd zag ik wel het nut in van schone kleren, gemaakt huiswerk en een opgeruimde kamer.
Als puber had ik op steeds herhalende vragen van mijn ouders ‘Ralf je moet je kamer opruimen, Ralf je moet je sportkleren opruimen, Ralf je moet nu huiswerk gaan maken’, meestal als bijdehand antwoord: ‘Ik moet niets … helemaal niets.’ Steevast antwoordden mijn ouders: ‘Let maar op jij, anders zwaait er wat!’ Wat er dan zou zwaaien, dat heb ik nooit uitgetest; voor die tijd zag ik wel het nut in van schone kleren, gemaakt huiswerk en een opgeruimde kamer.
Als ik die parallel doortrek naar de manier waarop we in deze tijd mensen benaderen die een uitkering aanvragen, dan hebben de wettenmakers de Participatiewet wel erg volgestopt met van die moeters van weleer.
Je moet solliciteren, je moet naar een re-integratieprogramma, je moet een sollicitatiecursus. En anders, dan zwaait er wat. Wat er dan ‘zwaait’ is vaak een korting op je uitkering, of misschien zelfs helemaal geen uitkering. Dat knaagt stevig aan je bestaanszekerheid, je basis, je hele zijn.