Over de decentralisaties is veel te doen, niet in de laatste plaats over het daarmee gemoeide geld. Er zijn veel klachten over de modellen die ‘Den Haag’ hanteert om het geld over gemeenten te verdelen, die vergezeld gaan van mythes en misverstanden. Hoog tijd om hier enige helderheid in te scheppen, voor de Jeugd en Wmo.
Ironisch gezegd is de decentralisatie het resultaat van ‘bezuiniging zoekt probleem’. Het rijk zag zich gesteld voor een grote financiële opgave, in de nasleep van de economische crisis. Verder zouden de zorgkosten zonder ingreep op termijn onhoudbaar worden.1 Bij gemeenten was er de roep om meer verantwoordelijkheid voor het sociaal domein. Dat biedt mogelijkheden voor meer maatwerk, minder bureaucratie, meer ‘één plan, één regisseur’. Dit was mede ingegeven door een hard oordeel over het toenmalige stelsel voor de jeugdzorg, dat leed onder versnippering en inefficiëntie.2 Deze twee wensen kwamen bij elkaar in het voornemen in het regeerakkoord van het kabinet Rutte-Asscher: een taakverschuiving naar gemeenten zonder weerga, gecombineerd met een forse bezuiniging in slechts enkele jaren tijd.
Gemeenten zijn als gevolg hiervan sinds 1 januari 2015 verantwoordelijk voor jeugdzorg (Jeugdwet) en voor dagbesteding en begeleiding van mensen met psychische en somatische klachten (Wmo 2015). Ook op het gebied van werk en inkomen, dat al lange tijd een gemeentelijke taak is, veranderde er veel. Met de Participatiewet is de bijstand er nu voor een bredere doelgroep: jonggehandicapten en andere mensen met beperkt arbeidsvermogen.3 De Wet sociale werkvoorziening (Wsw) wordt afgebouwd. Gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor begeleiding naar werk van deze nieuwe doelgroepen.