Mismatch tussen onderwijs en arbeidsmarkt betekent meestal een slechte aansluiting tussen het gevolgde onderwijs door de werknemer en het gevraagde onderwijs door de werkgever. Landelijke cijfers hierover ontbreken echter. Is mismatch in Nederland feit of fictie?
Mismatch is een begrip dat vele ladingen dekt. Zo spreekt men onder andere van: (1) verticale mismatch wanneer een werknemer te hoog of te laag geschoold is voor de baan; (2) horizontale mismatch wanneer de gevolgde opleidingsrichting niet aansluit bij de baaninhoud; (3) intra-curriculaire mismatch wanneer vaardigheden die studenten verwerven niet aansluiten bij de gevraagde vaardigheden door werkgevers; en (4) geografische mismatch indien werknemers die een specifieke opleiding hebben genoten niet wonen daar waar er vraag naar hen is. Bovenop deze vier definities van mismatch wordt in de literatuur en in beleidsdocumenten ook vaak gesproken van sectorale mismatch. Dit type mismatch komt tot stand wanneer werknemers (die hun baan verliezen) niet eenvoudig van sector kunnen veranderen omdat hun vaardigheden zo specifiek zijn dat ze niet aansluiten bij andere sectoren. Omwille van de grote diversiteit van de mismatch problematiek kan men niet op één indicator terugvallen die het landelijke voorkomen van mismatch eenvoudig kan weergeven. Een overzicht van de wetenschappelijke literatuur toont aan dat naar schatting 26,3 procent van de beroepsbevolking in de Verenigde Staten van Amerika en 21,5 procent in Europa te hoog geschoold is voor de baan.1 De meest recente cijfers voor Nederland geven aan dat twintig procent van de wo gediplomeerden en twaalf procent van de hbo gediplomeerden overgekwalificeerd zijn anderhalf jaar na afstuderen.2 Bovendien wordt er op basis van Nederlandse data vastgesteld dat een op vijf werkgevers het personeel niet voldoende toegerust vindt voor de eisen die het werk stelt.3 We concluderen dat mismatch tussen onderwijs en arbeidsmarkt in Nederland eerder feit is dan fictie. Is dit een probleem?
Gevolgen
Onderzoek toont aan dat mismatch voor de werknemer loonverlies, loonongelijkheid, ontevredenheid over de baan en lange termijn werkloosheid tot gevolg kan hebben. Daarnaast belemmert een slechte match de productiviteit van werknemers en daarmee ook de groei en winstmarges van (for-profit) bedrijven. Het loonverlies uit arbeid en lagere bedrijfswinsten leidt tot minder fiscale inkomsten en meer uitgaven aan WW-uitkeringen. Zodoende verliest de overheid rendement op investeringen in het bekostigde onderwijs. Men kan dus stellen dat een slechte aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt onwenselijk is voor mens en maatschappij. Voorspellingen van het European Centre for the Development of Vocational Training (Cedefop) tonen aan dat, door technologische ontwikkelingen en innovaties, de vraag naar – en het aanbod van – kwalificaties en vaardigheden (blijvend) onderhevig zullen zijn aan belangrijke veranderingen op de arbeidsmarkt. Zo voorspelt Cedefop negatieve groeivoeten voor West-Europa in de werkgelegenheid voor laaggeschoolde werknemers en positieve groeivoeten voor hooggeschoolde werknemers. Concreet betekent dit voor Nederland 8,56 procent minder werkgelegenheid voor laaggeschoolde werknemers tegen 2025. Tegelijkertijd wordt er een sterke toename verwacht van 29,14 procent tegen 2025 in de werkgelegenheid van hooggeschoolde werknemers.4 Een studie van Platform 31 over de gevolgen van robotisering en automatisering voor de werkgelegenheid in Nederland toont aan dat krimp en groei van werkgelegenheid sterk kan verschillen per sector. Zo verwacht men voornamelijk verlies van banen voor middelbaar- en laaggeschoolde personeelsleden in het bankwezen door overcapaciteit, rationalisering en digitalisering.5 Krimp in de metaalsector wordt verwacht over vijf tot tien jaar onder andere door de introductie van de 3D-printer.6 Prognoses voor de sector ambulante zorg zijn echter minder eenduidig. Enerzijds voorspelt men omwille van demografische trends een groeiende zorgvraag en dus groei (7% tegen 2020) in werkgelegenheid. Anderzijds valt moeilijk in te schatten welke effecten technologisering en bezuinigingen in de sector zullen hebben op de werkgelegenheid. Zo wordt voorspeld dat in verzorgings- en verpleeghuizen banen zullen verdwijnen als gevolg van (kosten)maatregelen. Tegelijk wordt verwacht dat het gevraagde opleidingsniveau van het personeel in de thuiszorg zal stijgen omdat de inhoud van het takenpakket zal verschuiven van overwegend verzorgende taken naar meer coördinerende taken.7 Ten slotte hangen de gevolgen van robotisering en automatisering voor de gemeentelijke organisatie en dienstverlening sterk af van de nationale en gemeentelijke politieke keuzes.8