Eind oktober stuurde staatssecretaris Van Ark van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het rapport ‘Kijk op kinderopvang’ naar de Tweede Kamer. In het onderzoek1staan de ouders centraal: Hoe denken zij over de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van opvang? En hoe hangt dit samen met hun gebruik van kinderopvang, arbeidsparticipatie en kwaliteit van leven?
In Nederland gaan meer dan 700.000 kinderen naar de formele kinderopvang. Voor kinderen van nul tot vier jaar betekent dit dat zij naar een kinderdagverblijf of gastouder gaan. Kinderen in de basisschoolleeftijd (vier tot twaalf jaar) worden opgevangen in de buitenschoolse opvang (voor, tussen en na de schooltijd en in de vakantieperiodes) en door gastouders. Een op de drie kinderen onder de twaalf jaar gaat naar de formele kinderopvang. De deelname ligt hoger onder kinderen die nog niet naar school gaan: vier op de tien kinderen onder de 4 jaar gaan naar de opvang, tegenover een kwart van de kinderen in de basisschoolleeftijd.
Overheid
De overheid wil het gebruik van formele kinderopvang stimuleren, om zo ouders in staat te stellen om (meer uren) te werken. Dat doet zij onder andere via de kinderopvangtoeslag: ouders die werken, een opleiding volgen of op zoek zijn naar werk krijgen van de overheid een tegemoetkoming in de kosten van opvang. Ouders schieten zelf de kosten voor en kunnen vervolgens via de Belastingdienst geld terugvragen. In 2017 maakten 486.000 huishoudens gebruik van de kinderopvangtoeslag en keerde de overheid voor 733.000 kinderen een toeslag uit.