Onderbenutting van het arbeidspotentieel kan met verschillende indicatoren in kaart gebracht worden. Daarvan is de werkloosheid de meest gangbare. Om bevolkingsgroepen en regio’s te kunnen vergelijken kan de onderbenutting van het arbeidspotentieel als percentage worden uitgedrukt. Laten we eens kijken hoe groot de verschillen tussen provincies zijn.
In het derde kwartaal van 2017 waren er in Nederland 408 duizend werklozen volgens de criteria van de International Labour Organization (ILO): zij hebben geen betaald werk, hebben recent naar werk gezocht en zouden op korte termijn kunnen starten. De ILO-werkloosheidsindicator wordt gebruikt om actuele cijfers te presenteren over conjuncturele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Er wordt echter ook geregeld op de beperkingen gewezen omdat deze indicator geen rekening houdt met groepen die buiten de beroepsbevolking vallen, maar toch enige binding met de arbeidsmarkt hebben. Het aantal werklozen geeft namelijk vanwege de gehanteerde criteria geen schatting van alle mensen die (meer uren) zouden willen werken. Om een vollediger beeld te geven, publiceert het CBS daarom ook andere indicatoren van het onbenut arbeidspotentieel. De werkloosheidscijfers worden op die manier aangevuld met cijfers over andere groepen die ook binding hebben met de arbeidsmarkt. Samen wordt dit het onbenut arbeidspotentieel genoemd. Naast werklozen bestaat dit uit:
- personen zonder betaald werk die recent naar werk hebben gezocht maar hiervoor niet direct beschikbaar zijn én personen die direct beschikbaar zijn maar niet recent hebben gezocht;
- personen met een betaalde baan die in deeltijd werken, meer uren willen werken en hiervoor direct beschikbaar zijn (zgn. onderbenutte deeltijdwerkers).
In dit artikel worden achtereenvolgens de omvang, ontwikkeling en regionale spreiding van het onbenut arbeidspotentieel beschreven.