Particuliere hulp aan mensen met een laag inkomen en schulden is de laatste jaren toegenomen. Kerken, private fondsen en lokale initiatieven geven steun met verstrekking van materiële spullen, financiële noodhulp, sociale activiteiten en persoonlijke begeleiding. Vangnet onder het vangnet, of welkome aanvulling?
Tot diep in de vorige eeuw tijd was hulp aan armen voorbehouden aan particuliere hulp: kerkelijke of burgerlijke liefdadigheid. Ook na invoering van diverse armenwetten en de bijstandsuitkering in 1965 is particuliere hulp niet van het toneel verdwenen. Met de komst van de verzorgingsstaat daalde aanvankelijk de omvang van particuliere hulp bij armoedebestrijding in Nederland. Sinds de jaren negentig leeft particuliere hulp echter weer op, met de komst van onder andere de eerste voedselbanken en het kerkelijk platform ‘Arme Kant van Nederland’. Cijfers van particuliere initiatieven ondersteunen dit beeld, ook voor de meest recente periode: in de afgelopen jaren kloppen steeds meer mensen bij hen aan voor hulp.1
Troonrede
De belangstelling voor particuliere hulp bij armoedebestrijding is geen nieuw fenomeen, zo blijkt al uit de Troonrede van 1995. Daarin doet de regering een beroep op burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties om gezamenlijk de ‘sociale uitsluiting en stille armoede’ aan te pakken. In navolging van deze Troonrede verschijnt een beleidsnota waarin samenwerking met particulieren als hoofddoel heeft om ‘maatschappelijke draagvlak’ voor armoedebestrijding door de overheid te borgen.2 Dit impliceert dat destijds niet is voorzien dat de ondersteuning door particulieren zelf zou toenemen. Daarmee rijst de vraag hoe de toegenomen particuliere hulp rijmt met armoedebestrijding door de overheid. Een mogelijk antwoord is de veranderende verhouding tussen de overheid en burgers: nemen particuliere initiatieven taken en activiteiten op zich die voorheen werden gezien als een aangelegenheid van de overheid?