De Centrale Raad van Beroep (CRvB) deed recent een richtinggevende uitspraak over de uitvoering van de Wmo 2015.1 De uitspraak gaat over huishoudelijke hulp en grijpt in op de werkwijze van gemeenten die op een resultaatgerichte manier indiceren. Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak?1
De wet legt gemeenten een resultaatverplichting op, maar schrijft niet voor op welke manier dat bereikt moet worden. Gemeenten hebben daarin enige vrijheid.2 Daarom hebben veel gemeenten gekozen om dat op een resultaatgerichte wijze vorm te geven. Concreet betekent dit voor de burger het volgende. In de beslissing op aanvraag om een maatwerkoplossing wordt het bereiken van een resultaat toegekend. Denk bijvoorbeeld aan: een schoon en leefbaar huis of het kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Daarmee is in ieder geval duidelijk dat er zal worden schoongemaakt en dat de was wordt gedaan.
Inkoop
Deze resultaatgerichte werkwijze kan niet los worden gezien van de feitelijke uitvoering, bijvoorbeeld het schoonmaken van de woning of het doen van de was en eventueel de strijk. Daarvoor sluiten gemeenten contracten af met aanbieders. Die contracten hebben (ook) een resultaatgericht karakter, in die zin dat aanbieders een rol hebben bij de invulling van het bereiken van het resultaat. Dat raakt ook aan de financiële afspraken tussen de gemeente en de aanbieder. Voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de woning geldt in principe een vast tarief dat gebaseerd is op een vast aantal uren. Daarmee heeft de aanbieder ruimte om te middelen. Immers, niet iedereen zal evenveel hulp nodig hebben; de een iets minder en de ander iets meer. De aanbieder heeft, als private partij, dus invloed op het te bereiken resultaat. Het behoeft geen toelichting dat de aanbieder een eigen commercieel belang heeft bij een dergelijk constructie. Daarbij zal de inzet van het personeel per burger natuurlijk worden bijgehouden.