Dakloosheid is de meest vergaande vorm van armoede. Een deel van de groep dak- en thuislozen raakt nog verder uitgesloten, omdat gemeenten drempels opwerpen die de toegang tot het sociale vangnet belemmeren. Gemeenten doen er goed aan sociale grondrechten als kompas te gebruiken.
Joseph (een gefingeerde naam) is een verwarde, dakloze man uit Amsterdam. Wie in die stad en in zijn situatie een bijstandsaanvraag indient, moet bewijzen dat hij dakloos is. Van de gemeente moet Joseph precies opgeven waar hij iedere nacht slaapt. Hij geeft aan in het Beatrixpark te slapen. Vanwege zijn onvermogen om abstract te denken, slaagt hij er niet in om op de plattegrond aan te kruisen van hoe laat tot hoe laat op welke plek in het park hij zich ’s nachts bevindt. Daar komt bij dat Joseph soms ook rondloopt om zichzelf warm te houden. Wanneer de handhavers van de sociale dienst Joseph niet aantreffen, wordt zijn aanvraag terstond, en met een summiere verwijzing naar het verzaken van de inlichtingenplicht, afgewezen. Zonder enige vorm van inkomen moet hij zien te overleven.1 Het verhaal van Joseph staat niet op zichzelf. Een deel van de groep dak- en thuislozen valt door de mazen van ons laatste vangnet. Alhoewel gemeenten zich inspannen om dakloosheid te bestrijden, werpen ze ook juridische drempels op om daklozen te weren uit de opvang, zoals het regionale bindingsvereiste en het zelfredzaamheidsvereiste. Juist voor de mensen voor wie ze bij uitstek bedoeld zijn, blijken sociale grondrechten hierdoor nauwelijks te gelden. Om de rechtspositie van daklozen te verbeteren is het noodzakelijk dat politici en beleidsmakers zich laten leiden door harde-kern-verplichtingen die voortvloeien uit sociale grondrechten, waaronder het recht op sociale bijstand en het recht op opvang.
Harde-kern-verplichtingen
Sociale grondrechten vereisen dat de overheid zich actiever opstelt naar mate mensen minder goed voor zichzelf kunnen zorgen.2 In discussies over beleidsvoornemens krijgen sociale grondrechten weinig aandacht. Rechters vinden deze vaag en onbepaald, waardoor ze de invulling daarvan overlaten aan de wetgever. Politici en beleidsmakers beschouwen sociale grondrechten als een ‘ver-van-mijn-bed-show’.