De Centrale Raad van beroep (CRvB) kwam eerder dit jaar met een nieuw en duidelijk kader voor rechters. Samen met de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) ontwikkelde de CRvB uitgangspunten voor zaken waarin de overheid zich beroept op een advies van een eigen medisch deskundige.1
Deze uitgangspunten geven ook een duidelijk kader voor de dagelijkse uitvoering van bijvoorbeeld de Participatiewet (PW) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) inzake de vraag hoe om te gaan met deskundigenadviezen. De instructies die zijn geformuleerd als toetsingskader voor de bestuursrechter hebben ook consequenties voor de bestuurlijke besluitvormingsfase. De uitspraken van de CRvB en de ABRvS hebben te gelden als richtinggevend voor het gehele bestuursrecht. Zij tonen eens te meer de intentie van onze hoogste bestuursrechters om te komen tot zoveel mogelijk rechtseenheid bij zaken die gemeenschappelijk zijn voor ons bestuursrecht.
Deskundigenadvies
In de dagelijkse uitvoeringspraktijk van de PW en de Wmo 2015 wordt geregeld om een deskundigenadvies gevraagd. Bijvoorbeeld bij de vraag of en ja, in welke mate een belanghebbende in staat is om aan de arbeids- en re-integratieverplichtingen (waaronder de tegenprestatie) te voldoen. Een burger kan niet zomaar stellen dat hij niet in staat is tot het verrichten van enige vorm van werkzaamheden.2 Dat dient objectief vastgesteld te worden, bij voorkeur door een neutraal en onafhankelijk ter zake kundige instantie of orgaan. Ook bij de vraag of iemand in aanmerking komt voor een plaats in het beschut werk (artikel 10b tweede lid PW) wordt geregeld om deskundigenadvies gevraagd. In dit laatste geval is er zelfs sprake van een vorm van gedwongen winkelnering, omdat deze beoordeling plaats dient te vinden door het UWV. In het kader van de Wmo 2015 gaat het bijvoorbeeld over de vraag in welke mate een belanghebbende ondersteuning nodig heeft. Alle gevallen van advisering dienen te worden beoordeeld aan de hand van de criteria zoals deze zijn geformuleerd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vooral de in artikel 3:9 Awb geformuleerde ‘vergewisplicht’ roept nog al eens de nodige vragen op in de uitvoeringspraktijk. Hoe doe je dat dan? Waar beoordeel je zo’n advies dan op?