Taxivervoerder Brookhuis spande een zaak aan tegen zeven Twentse gemeenten. Deze zaak staat niet op zichzelf: het doelgroepenvervoer heeft structureel te maken met het probleem van te lage biedingen. Behalve rechtszaken heeft dat ook faillissementen en heronderhandelingen tot gevolg. Wat valt hier aan te doen?
De vervoerder in de zaak tegen de Twentse gemeenten eiste financiële compensatie omdat de vraag naar de Regiotaxi die zij verzorgde veel lager was dan vooraf voorzien. Het aantal ritten lag ongeveer dertig procent lager dan in de aanbestedingsstukken stond benoemd. De rechter wees de eis af en schaarde de tegenvallende vraag onder het ‘normale ondernemersrisico’. De gemeenten hadden inderdaad veel hogere rittenaantallen genoemd bij de aanbesteding, maar deze waren slechts indicatief.1 De rechtsgang in Twente past in een beeld dat we in veel sectoren zien waar overheden en instellingen contracten aanbesteden. Bedrijven bereiden een bod voor – een geboden prijs voor de levering van een product of dienst – tegen de kwaliteitsvoorwaarden die in de aanbestedingsstukken zijn vastgelegd. De aanbestedende dienst gunt het contract aan de economisch meest voordelige2 bieder, waarmee de inkomsten per eenheid (per reiziger, per uur, of anderszins) vastliggen. De risico’s aan de kostenkant – zoals stijgende personeelskosten –, maar ook de risico’s aan de opbrengstenkant – zoals aantallen reizigers – liggen vaak bijna geheel bij de uitvoerders. De inschrijvende bedrijven kunnen hierdoor te maken krijgen met grote meevallers, maar ook met grote tegenvallers.
In het geval van de Regiotaxi in Twente kregen de gemeenten het gelijk aan hun kant, maar alle partijen zullen de gang van zaken betreurd hebben. Zowel opdrachtgever als uitvoerder waren bij aanvang van het contract immers uit op het uitvoeren van een voor de gemeenschap belangrijke taak: het vervoer in de regio. En ze eindigden in een juridische strijd met veel verliezers, onder wie de inwoners van de zeven gemeenten.