Er zijn ogenschijnlijk eenvoudige besluiten die bij nader inzien toch ingewikkelde vragen oproepen. Zo stelde een gemeente in een fraudeonderzoek vast dat één van haar uitkeringsgerechtigden twee huizen in Turkije bezat, waar geen melding van was gemaakt. Met stopzetting van bijstand en schuldhulpverlening tot gevolg, inclusief een langlopende bezwaarprocedure.
Het niet melden van de twee huizen in Turkije vormde de aanleiding om het lopende bijstandsrecht in te trekken. Maar daar bleef het niet bij. Belanghebbende bleek ook toegelaten te zijn tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. Ook die afdeling liet er geen gras over groeien en beëindigde de schuldhulpverlening wegens schending van de in de lokale beleidsregels opgenomen informatieplicht. Nog los van de vraag of dergelijke informatie zomaar met andere afdelingen kan en mag worden gedeeld: voor de belanghebbende komt het er op neer dat hij vanaf de datum waarop de bijstand beëindigd werd, de komende vijf jaar geen aanvraag schuldhulpverlening meer in mocht dienen.
Bevoegdheid
Kan dat zomaar? Of, in bestuursrechtelijke termen: heeft een bestuursorgaan de bevoegdheid om een lopend recht te beëindigen als de rechtmatigheid van een ander besluit waarop de beëindiging van de schuldhulpverlening is gebaseerd nog niet vaststaat? Of dient een besluit eerst formele rechtskracht1 te verkrijgen alvorens aan de inhoud van dat besluit rechtmatigheid kan worden toegekend? In de rechtsbeschermingsprocedures beriep de belanghebbende zich op het feit dat de gemeente ten onrechte niet haar beleidsregel heeft gehanteerd om van de vijfjarige uitsluiting af te wijken indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze moeten dan tot onbillijkheden van overwegende aard leiden. Een punt waar in de beschikking op bezwaar geen enkele aandacht is geschonken. De rechtbank concludeert in de beroepsfase dan ook dat dit ten onrechte is, maar dat een dergelijk gebrek met gebruikmaking van artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht2 (Awb) kan worden gepasseerd. Dit vormt de aanleiding voor de Afdeling van de Raad van State om in haar hoger beroep uitspraak nader in te gaan op de betekenis van dit artikel. Dat was zeer welkom, omdat dit artikel bij gelegenheid van de invoering van de Crisis en herstelwet3 opnieuw is geredigeerd en qua toepassing enigszins verruimd. Allemaal met als doel om tot een effectievere rechtspraak te komen waar definitieve geschilbeslechting voorop staat. Tot die tijd was rechtmatigheid van besluiten het axioma waar alles om draaide in het bestuursrecht. Anders gezegd: er is sprake van een paradigmashift, van rechtmatigheid van besluiten naar definitieve geschilbeslechting. Of nog weer anders geformuleerd: de rechter moet het onderliggende conflict oplossen. Vroeger ging het om: de rechter moet controleren of het besluit wel juridisch juist is.