Op 27 juni 2016 heeft staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs). De staatssecretaris besprak ook het recentelijk verschenen rapport van de Nationale ombudsman.
Op 1 juli 2012 is de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) in werking getreden. Met deze wet is de zorgplicht van gemeenten met betrekking tot schuldhulpverlening expliciet vastgelegd. Met de invoering van de Wgs beoogde het Rijk – naast het realiseren van een integrale en breed toegankelijke schuldhulpverlening – ook de wacht- en doorlooptijd van het schuldhulpverleningstraject te beperken. De Wgs beperkt zicht tot de minnelijke schuldhulpverlening. Dat wil zeggen dat schuldeisers op vrijwillige basis meewerken aan het oplossen van problematische schulden. Daarnaast is er de mogelijkheid van de wettelijke schuldsanering op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp). Wanneer geen oplossing mogelijk is via een minnelijke regeling, kan de schuldenaar een Wsnp-verzoek indienen bij de rechtbank. Als de rechter dit verzoek toewijst, legt hij een saneringsregeling dwingend op aan de schuldeisers en aan de schuldenaar.
Het onderzoek van de Nationale ombudsman vindt zijn aanleiding in het feit dat er regelmatig klachten komen over gemeentelijke schuldhulpverlening. Het is voor veel mensen onduidelijk tot wie ze zich kunnen wenden voor hulp bij problematische schulden. Ook is er onduidelijkheid over de eisen die gemeenten stellen alvorens iemand toe te laten tot hulp én over welke alternatieven er zijn als iemand niet aan de gestelde voorwaarden voldoet.