In 2017 hadden 4,3 miljoen Nederlanders van 15 tot 75 jaar geen betaald werk. Deze niet-werkzame bevolking bestaat met 3,2 miljoen voor het grootste deel uit mensen die aangaven niet te willen of te kunnen werken. Wat zijn de redenen hiervoor? Hoe is de ontwikkeling hierin? En hoe is deze groep regionaal verdeeld
Dat iemand geen betaald werk heeft, betekent niet automatisch dat deze persoon ook tot de werklozen gerekend wordt. Het CBS hanteert bij het bepalen van de werkloosheid de werkloosheidsindicator zoals voorgeschreven door de International Labour Organization (ILO). Volgens deze indicator worden mensen van 15 tot 75 jaar zonder betaald werk die recent naar werk hebben gezocht en direct beschikbaar zijn als werkloos aangeduid. Als aandeel van de totale niet-werkzame bevolking van 4,3 miljoen is het aantal werklozen relatief klein: 438 duizend personen waren in 2017 werkloos volgens de ILO-definitie (figuur 1). Daarnaast waren er ook personen die wel beschikbaar waren maar niet naar werk hadden gezocht of omgekeerd. Dit betreft 423 duizend personen en deze groep wordt het overig onbenut arbeidspotentieel genoemd. Van de groep van 3,4 miljoen personen die niet beschikbaar waren en ook recent niet hadden gezocht, wilde niettemin een klein deel wel werken. Met 3,2 miljoen wilde of kon het grootste deel echter niet werken.
Met ruim 1,5 miljoen personen in de leeftijd van 15 tot 75 gaf in 2017 bijna de helft van de groep personen die niet kunnen of willen werken als reden hun hoge leeftijd, pensioen of een VUT-regeling op. Daarnaast wilden of konden 752 duizend personen niet werken door ziekte of arbeidsongeschiktheid, 457 duizend personen vanwege een opleiding of studie en 221 duizend personen vanwege zorg in het gezin of huishouden. 243 duizend personen hadden een andere reden om niet te werken.