‘Wij kennen de werkende armen niet en de werkende armen kennen onze regelingen niet.’ Tot deze conclusie komt een van de gemeentelijke beleidsmedewerkers die geïnterviewd zijn voor het onlangs verschenen rapport ‘Als werk weinig opbrengt’ van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).
Betaald werk wordt vaak als de beste remedie tegen armoede gezien. De gedachte is immers dat werken loont: werk brengt, ook als het een laagbetaalde baan betreft, voldoende inkomen op om van rond te kunnen komen. Toch komt ook onder werkenden armoede voor. Sterker nog: als men de armen van achttien jaar en ouder uitsplitst naar hun voornaamste inkomensbron (arbeid, uitkeringen, AOW/pensioen, overig) dan vormen degenen met betaald werk de grootste groep (41%). Dat roept de volgende vraag op, die in het SCP-rapport beantwoord is: in hoeverre is het overheidsbeleid afgestemd op deze groep; biedt dit voldoende bescherming aan werkende armen en zijn er aanvullingen denkbaar?
Instrumenten
Gemeenten kunnen verschillende instrumenten inzetten om armoede onder hun (werkende) inwoners tegen te gaan. Aan de ene kant zijn dit centrale regelingen als de Bijzondere bijstand en de Individuele inkomenstoeslag (beide onderdeel van de Participatiewet) en – speciaal voor zelfstandigen die het financieel moeilijk hebben – de Bbz (Besluit bijstandsverlening aan zelfstandigen). Aan de andere kant hebben gemeenten de mogelijkheid om allerlei decentrale regelingen en voorzieningen in te zetten. Te denken valt dan aan kwijtschelding van lokale heffingen, participatieregelingen en kortingspassen. Deze inkomensondersteunende maat-regelen zijn in principe gericht op de groep minima in het algemeen. Om inzicht te krijgen in het gemeentelijk beleid ten aanzien van de werkenden onder die minima, heeft het SCP in twintig gemeenten gesproken met beleidsmedewerkers Armoedebeleid.