Tot 1991 wist je als werkgever en werkzoekende precies waar je moest zijn om elkaar te vinden, namelijk bij het arbeidsbureau. Sindsdien is er flink gesleuteld aan de arbeidsmarktinfrastructuur. De vraag is in hoeverre de situatie nu is verbeterd voor werkgevers en werkzoekenden en in hoeverre de huidige arbeidsmarktinfrastructuur toekomstbestendig is.1
Eind jaren tachtig waren er 141 vestigingen van arbeidsbureaus waar je naar binnen kon lopen voor informatie over de arbeidsmarkt, voor bemiddeling, scholing, studiekeuzeadvies en beroepskeuzevoorlichting. Professionele adviseurs en bemiddelaars stonden je dan te woord. In die tijd maakten veel werklozen en positieverbeteraars gebruik van deze dienstverlening. Werkgevers meldden per jaar ruim 200.000 vacatures bij de arbeidsbureaus, ongeveer een derde van al hun vacatures. Vervolgens deden de bemiddelaars hun best om daar geschikte mensen voor te vinden, veelal door persoonlijke werving en voorselectie. Ruim de helft van de gemelde vacatures werd vervuld door het arbeidsbureau. Op deze manier vonden jaarlijks ruim 100.000 werklozen en positieverbeteraars een (nieuwe) baan. Gaandeweg nam de kritiek op de arbeidsbureaus toe: het kostte te veel geld en de inspanningen betroffen ook mensen die het zonder hulp ook wel zouden kunnen redden.
Vanaf het begin van de jaren negentig is er flink gesleuteld aan de arbeidsmarktinfrastructuur.2 Er is een proces van decentralisatie ingezet, de bestuurlijke verantwoordelijkheid van sociale partners is structureel afgebouwd en er is sterk bezuinigd op de publieke arbeidsvoorziening. Er volgden grootschalige reorganisaties en die lopen door tot op de dag van vandaag (zie schema 1). In deze periode is de rol van het internet bij de matching steeds dominanter geworden en is de positie van de publieke arbeidsvoorziening als bemiddelaar geminimaliseerd. Tegelijkertijd is de positie van uitzendbureaus op de arbeidsmarkt versterkt. De helft van alle vacatures wordt vervuld door uitzendbureaus.