Radicale omkering nodig in het denken over vakmanschap

Het denken over vakmanschap in het sociaal domein moet radicaal veranderen. Uitgangspunt moet worden dat de mensen die het werk al jaren doen echt wel weten hoe ze situaties moeten inschatten en hoe ze een bepaald doel kunnen bereiken. Misschien niet helemaal in hun eentje, maar wel sparrend en leren met collega’s.

DOOR Marcel van Druenen

Deze radicale omkering kan alleen werkelijkheid worden als de bedoeling van wet- en regelgeving duidelijk is. En als ze daadwerkelijk met hun collega’s een open gesprek kunnen voeren. En er moet goed gereedschap ter beschikking staan. Perspectief op zinvol werk, scholing en zorg als dat nodig is.

Nu zonneklaar blijkt dat wetten, regels en richtlijnen van de overheid niet altijd het gewenste effect hebben, verschijnt ‘De Menselijke Maat’ ten tonele. Met als decor ‘Ruimte voor Professionals’. Maar ruimte voor professionals alleen brengt de menselijke maat niet terug. Niet zonder Vertrouwen. Vertrouwen in de menselijke waardigheid en vertrouwen in vakmanschap van professionals. En dan bedoel ik niet het vakmanschap dat er zou kunnen zijn, maar het vakmanschap dat er al is. 

Sta me bij

De documentaire ‘Sta me bij’ was in 2011 aanleiding om het vakmanschap van medewerkers van sociale diensten ter discussie te stellen. De documentaire volgt twee medewerkers van de sociale dienst van Zutphen en een aantal van hun cliënten. Wat opvalt zijn de verschillen in benadering van cliënten en de afwegingen die de medewerkers maken bij de begeleiding. De een streng en zakelijk, de andere betrokken en zorgzaam. Destijds werden deze verschillen gezien als een gebrek aan professionaliteit. Maar wat in de documentaire ook opviel was de onzichtbaarheid van enige vorm van leiding. Schijnbaar was het aan de medewerkers zelf om het juiste evenwicht te bewaren tussen zorgzaamheid en strengheid. 

Vele professionals bleken nog nooit van methodisch werken te hebben gehoord.

Een gesprek tussen collega’s over hun verschillen in benadering was, zo bleek mij later, door de documentairemakers geënsceneerd. Het was dus geen onderdeel van de normale routine. Wat verder opviel was de afwezigheid van werkende oplossingen, echt perspectief op verbetering van de kansen voor cliënten om zich te ontwikkelen. 

Onderzoek van Regioplan spitste zich toe op de vraag of in de uitvoeringspraktijk wel methodisch gewerkt wordt. Want bij methodisch werken zouden dergelijke verschillen in benadering zich in theorie niet mogen voordoen. Vele professionals bleken nog nooit van methodisch werken te hebben gehoord, laat staan dat ze er invulling aan konden geven. Dat feit en het gegeven dat ook op macroniveau geen effectiviteit van de het zogenaamde activerend arbeidsmarktbeleid kon worden gemeten, was in 2012 aanleiding voor het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Divosa om te investeren in het vakmanschap van de uitvoerende professionals in het domein van werk en inkomen.

Werken aan vakmanschap

Het werken aan vakmanschap is een leerproces op zich gebleken, dat zich in fasen ontwikkeld heeft. In de eerste fase stond kennisoverdracht centraal. De onderliggende overtuiging daarbij was dat vanuit de wetenschap veel kennis beschikbaar was, waar in de praktijk niet of te weinig gebruik van gemaakt werd. En dat die kennis door middel van publicaties verspreid diende te worden. Vervolgens groeide het besef dat publicaties de praktijk niet veranderen. In de volgende fase lag daarom het accent op gedragsverandering bij professionals. Aan leidinggevenden werd daarbij een belangrijke rol toebedacht. Er werd daarom een programma voor leidinggevenden ontwikkeld waarin vooral aandacht was voor kennis over gedragsverandering en effectmeting.

Op dit moment staat de lerende organisatie als context voor professionalisering volop in de belangstelling. De lerende organisatie zorgt ervoor dat professionals leren en verbeteren op basis van concrete praktijksituaties die besproken worden in teamverband, vaak met externe deskundigen of onder begeleiding van leidinggevenden, tijdens trainingen gespreksvoering of omgekeerde toets.

Kortom: we spreken tot nu toe steeds over vakmanschap als iets wat nog ontwikkeld moet worden, opdat we er op kunnen vertrouwen. Maar vertrouwen in vakmanschap begint bij de erkenning van het vakmanschap dat er al ís. Dat niemand beter weet wat zich in die complexe praktijk afspeelt dan de professionals die er al jaren dagelijks middenin zitten. 

Onontkoombaar bekwaam

Vakmanschap doet denken aan ambachten en gilden. Met veel oefening een vak leren, materiaalkennis opdoen, tegen problemen aanlopen en ze oplossen. Erkenning krijgen voor vakmanschap aan de hand van geleverde prestaties. Ook samenwerken en leren in de werkplaats van de vakman hoort bij dat beeld. De leermeester met zijn ervaring, de collega’s die ideeën uitwisselen, elkaar aanvullen en bekritiseren. Dat alles draagt bij aan het vakmanschap van de ambachtslieden.

Richard Sennett noemt in ‘The Craftsman’ vakmanschap ‘de natuurlijke neiging van mensen om werk goed te doen’, als een doel op zich [1]. Die neiging herkennen we natuurlijk ook bij onszelf. Van oudsher geldt een norm van tienduizend uur oefening, ofwel zeven jaar, om volleerd te worden in een vak of vaardigheid. Die stelling laat zich ook omkeren. Zelfs als de context waarin professionals moeten werken niet erg behulpzaam is: praktijkervaring hou je niet tegen. We mogen dus wel aannemen dat iemand die al een aantal jaren in de praktijk werkzaam is, onontkoombaar bekwaam is geworden in de uitvoering van het werk. Maar de vraag blijft dan wel hoe het kan dat er zulke grote verschillen in benadering te zien zijn in de uitvoering. En zoveel voorbeelden van praktijken waarvan iedereen wel aanvoelt: dat kan nooit de bedoeling zijn. 

Ruimte voor professionals

Dat laatste gaat er dus over hoe het kan dat mensen die vaardig en bekwaam zijn en goed hun best doen, toch iets onwenselijks produceren. Dat kan aan de opdracht liggen, aan de context waarbinnen die moet worden uitgevoerd, of aan de beperkingen die een goede uitvoering verhinderen. Bernardo Zacka beschrijft in ‘When the state meets the street’ hoe professionals onder druk kiezen voor overdreven zorgzaamheid, strengheid of onverschilligheid [2].

Het verbeteren van de uitvoering begint niet bij het ontwikkelen van vakmanschap, maar bij het erkennen ervan.

Voorbeelden hiervan zijn duidelijk te herkennen in de documentaire ‘Sta me bij’, waarin ook te zien is hoe professionals elkaar kunnen aanspreken op deze verschillende strategieën en zo het evenwicht kunnen bewaren (Zacka noemt dit informele verantwoording). Uit het oogpunt van vakmanschap was de scène waarin de medewerkers met elkaar in gesprek gaan over hun verschillen in morele beoordeling juist een voorbeeld van hoe diversiteit in de werkplaats het vakmanschap kan versterken. Het verbeteren van de uitvoering begint niet bij het ontwikkelen van vakmanschap, maar bij het erkennen ervan. En met onderzoeken onder welke condities het aanwezige potentieel aan vakmanschap kan worden ontketend.

Wat kan de organisatie doen?

Het begint met de erkenning dat Vakmanschap ontstaat in de praktijk. Door te doen en door samen te werken met collega’s. Na tienduizend uur oefenen. Als het maar de ruimte krijgt om zich te ontwikkelen. En niet beteugeld wordt door regels, richtlijnen en schaarste aan tijd en middelen. Vakmanschap is niet iets wat buiten de werkplaats wordt bedacht en uitgerold over de uitvoering. Vergelijk het met het ambachtelijk vakmanschap in de tijd van de gilden. Het is wel iets waar voortdurend aan gewerkt moet worden. Door de professionals zelf, met elkaar. Niet alleen binnen de organisaties waar ze werkzaam zijn maar ook over grenzen van organisaties heen. Als een echte beroepsgroep.

Wat professionals nodig hebben is vertrouwen in hun vakmanschap, zodat er ruimte ontstaat om te handelen op basis van eigen oordeel en te leren van onbedoelde effecten. En collega’s om mee te sparren, om tegenspel te krijgen. Informele verantwoording noemt Thomas Kampen dat (naar Bernardo Zacka; When the state meets the street) [3]. Dat hoeft niet per se in een formeel georganiseerde intervisie. Maar casusoverleg helpt wel. En de mogelijkheid om over elkaars schouder te kijken. Het helpt ook als er diversiteit in het team zit.

Afraffelen

Waar het verschil in houding van professionals in de documentaire ‘Sta me bij’ vooral is uitgelegd als willekeur, kun je ook juist de uitwisseling zien, de wederzijdse beïnvloeding van verschillende perspectieven. Zo groeit het Vakmanschap. En net als in de gilden kan uitwisseling tussen professionals van verschillende organisaties bijdragen aan organisatie (werkplek) overstijgend Vakmanschap. Dat kenmerkt een professionele beroepsgroep. Wat professionals nodig hebben is tijd om hun werk goed te doen. Onder (te grote) tijdsdruk wordt geen kwaliteit geleverd. Dat is afraffelen. Tijd om aandacht te besteden aan de klant is nodig om te kunnen beoordelen welke hulp nodig is. Integraal te kijken en af te tasten waar kansen liggen. Te proberen, te testen en vooral te luisteren. Tijd voor het goede gesprek maar ook tijd om te reflecteren, alleen en met collega’s.

Daarnaast moeten professionals de juiste middelen hebben om te werken. Als ze niets te bieden hebben, geen werk, geen zorg, geen (of onvoldoende) geld, dan kunnen ook de beste professionals hun werk nooit goed doen. En professionals die hun werk niet goed kunnen doen vervallen, volgens de observaties van Zacka, in tunnelvisie, coping strategieën zou ik ze noemen. Hij heeft er drie gezien: overdreven strengheid, overdreven zorgzaamheid (beiden ook te herkennen in ‘Sta me bij’) en ten slotte onverschilligheid: ik voer de regels uit en wat er van komt is mijn verantwoordelijkheid niet. Het soort schouderophalen dat leidt tot de situaties waarin mensen willens en wetens vermorzeld raken, waarin de menselijke maat niet meer zichtbaar is en de regels een excuus worden om niet te doen wat nodig is.

Ruim baan

Dus wat is ervoor nodig om Vakmanschap in de uitvoering ruim baan te geven? 

1. Leidinggevenden en bestuurders die aandacht geven aan de uitvoering: kijken wat er gebeurt en luisteren naar de professionals, respect hebben voor hun praktijkkennis en bereid zijn om de regie over de ontwikkeling van het vak bij de professionals zelf te laten.

2. Een team opbouwen met (morele) diversiteit, professionals met veel en weinig ervaring, culturen en gender. Tijd en ruimte organiseren om de dialoog aan te gaan over praktijksituaties en hoe die beoordeeld worden. Liefst ook over grenzen van organisaties heen, binnen de beroepsvereniging, omdat vakmanschap de individuele organisatie overstijgt.

3. Beleid en organisatie dienstbaar maken aan de uitvoering en niet andersom. Professionals dus betrekken bij beleid en strategie en moeite doen om te horen wat er nodig is om het werk goed te kunnen doen. Met concrete aanwijzingen waaraan professionals houvast hebben.

4. Administratieve (hulp)middelen verschaffen, processen in informatiesystemen stroomlijnen om te zorgen dat professionals zich kunnen bezighouden met hun kerntaken.

5. Samen met de professionals werken aan haalbare doelen en effectmetingen die ruggensteun geven aan de uitvoering en zorgen dat de regels en verordeningen helpen om maatwerk te kunnen leveren, niet alleen door ruimte te laten aan professionele oordeelsvorming, maar ook door zo duidelijk mogelijk te zijn over de bedoeling: moet de cliënt gekleineerd en geprikkeld worden om hem aan het werk te krijgen? Of mag de cliënt zelf in de regie blijven en doen we alles wat we kunnen om de kansen voor de cliënt op een zinvolle levensvervulling te vergroten?

6. Successen belichten en rolmodellen benoemen en ook durven te benoemen wat niet goed gaat: moed tonen en hard werken om het goede te doen. 

Tot slot: je kunt nog zo goed zijn in je vak, als er geen fatsoenlijk passend werk is en ook geen opleidingsmogelijkheden om de kans erop te verbeteren, dan blijft het dweilen met de kraan open. Het is dus ook extreem belangrijk dat professionals aan hun cliënten echt werkende oplossingen kunnen bieden, geen illusiepolitiek. Maar dat is een ander onderwerp.

Marcel van Druenen is directeur van SAM, de beroepsvereniging voor professionals in het publieke sociaal domein en projectleider Vakmanschap bij Divosa. 


Verder lezen

Gerard van Nunen, Corné van der Meulen en Thijs Jansen, De Sam-professional als gezagsdrager, 2021, Stichting beroepseer.

Noten

[1] Richard Sennet, The Crafstman, 2008, Penguin Books. 

[2] Bernardo Zacka, When the state meets the street, 2017, The Belknap Press of Harvard University Press.

[3] www.movisie.nl/artikel/waarom-moet-iemand-komen-bewijzen-dat-stofzuiger-kapot

Ook interessant om te lezen:

Er zijn geen berichten gevonden

Inloggen


Sluit venster